Maandelijks archief: juni 2013

Anton P. Tsjechov: Toneel

tsjechovDe ‘Russische Bibliotheek’ van uitgeverij Van Oorschot is dit jaar precies zestig jaar geleden opgericht. De bedoeling was om Russen die bij ons nog niet voldoende bekend waren, beschikbaar te stellen van de Nederlandse en Vlaamse lezers. Tegenwoordig lijkt deze pioniersrol begraven, en wordt deze reeks exclusief in het teken gehouden van altijd  dezelfde plejade, die bestaat uit vijftien schrijvers waarvan geen één geboren werd na 1900 (van Poesjkin tot Babel). Het signaal dat hiermee ongewild en volledig onterecht wordt gegeven, is dat andere Russische schrijvers niet hetzelfde niveau halen. Wel moet worden gezegd dat Van Oorschot de in commercieel opzicht veilige consolidatie van de ‘Russische Bibliotheek’ meer dan ernstig neemt: de laatste jaren werd een klein legertje topvertalers ingeschakeld om meesterwerken van Dostojevski, Tolstoj en Gogol te voorzien van gloednieuwe vertalingen. Dat rijtje wordt nu aangevuld met Tsjechov, wiens verzamelde toneelstukken goed zijn voor een 1248 pagina’s tellend zesde deel van zijn ‘Verzamelde werken’.

In een brief aan een tijdgenoot bekende Tsjechov in 1895 dat hij ‘helemaal geen toneelschrijver’ was, maar zelfs 150 jaar na zijn dood staat er in de meeste landen van de wereld nog ieder theaterseizoen een nieuwe uitvoering of bewerking van een van zijn stukken op het programma. De kans is dan ook reëel dat we één van de komende jaren de herboren Nederlandse stem die de vertaalsters Marja Wiebes en Yolanda Bloemen hem hebben gegeven, zullen horen weerklinken in de plaatselijke stadschouwburg. Deze verzameling toneelstukken, die voor het eerst compleet is, stelt theaterregisseurs niet alleen in staat om het gekende te herontdekken, maar ook om minder bekende toneelstukken van Tsjechovs hand te leren kennen. Naast de obligate De meeuw, De kersentuin, Oom Vanja en De drie zusters bevat dit boekdeel namelijk nog zevenentwintig andere toneelteksten – zoals bijvoorbeeld het postuum ontdekte jeugdwerk Vaderloosheid, dat momenteel in Vlaanderen in een bewerking van Perceval te bewonderen is onder de titel Platonov.

Toegegeven, niet alle in deze bundel opgenomen kluchten, komedies, drama’s en andere toneelstukken lenen zich even gemakkelijk voor de scène. Zo beslaat het zogenaamde ‘toneelstuk in twee bedrijven’ Stadslui – waarin provinciale lieden Parijs naar voren schuiven als voorbeeld van efficiëntie, maar tegelijkertijd inefficiëntie als norm omarmen – niet meer dan vijf pagina’s. Bovendien bevat een aantal stukken surrealistisch vertellerscommentaar dat de cast niet perse vergemakkelijkt. Zo lijkt het vrouwelijke hoofdpersonage van de ‘niet-bestaande vaudeville’ Een domme vrouw, of een kapitein in ruste ‘en profil op een slak, en en face op een zwarte spin’. Het feit dat met name sommige vroegere werken van Tsjechov invloeden van de absurde humor van Gogol verraden, en niet perse bedoeld zijn om te worden gespeeld, heeft dan weer een ander voordeel. In tegenstelling tot zijn rijpere, door het existentialisme geannexeerde toneelstukken, die moeilijker te volgen zijn voor wie niet de gewoonte heeft om toneel te lezen, laten ze zich lezen als tot dialogen uitgeschreven kortverhalen – en, zoals bekend, heeft Tsjechov ook daarvan kaas gegeten.

Anton Tsjechov. Toneel, verzamelde werken, deel 6. Van Oorschot. ISBN 9789028242692. Vertaling Yolanda Bloemen en Marja Wiebes. 

[Recensie verschenen in De Leeswolf juni 2013]

Getagged , , , , , , , , , , , , ,

De liefde als blinddoek tegen de dood. Michaïl Sjisjkin: Onvoltooide liefdesbrieven

untitledVolgens de achterflap is Onvoltooide liefdesbrieven ‘diep geworteld in de Russische volksaard en Russische traditie’ – een uitspraak die gewicht krijgt omdat die verschenen is in Times Literary Supplement. Om de een of andere reden vinden critici het feit dat een boek deel uitmaakt van de Russische literatuur bijna altijd belangrijk voor de manier waarop we ernaar moeten kijken. Behoudens het gebruik van het afschuwelijke woord ‘volksaard’, is dat niet geheel onterecht. De hedendaagse Russische schrijvers wentelen zich in hun nationale cultuur met dezelfde gretigheid als varkens in de modder. Al dan niet tussen de regels, hekelen ze typisch Russische toestanden en refereren ze te pas en te onpas aan andere Russische schrijvers. Het gevolg van die onderonsjes is dat heel wat hedendaagse Russische boeken moeilijk toegankelijk zijn westerse lezers die niet geschoold zijn in de Russische letterkunde (en dan nog).

De vaststelling dat veel hedendaagse Russische schrijvers hun nationale cultuur beschouwen als hun natuurlijke biotoop, geldt niet voor Michaïl Sjisjkin. Hij werd geboren in 1961 in Moskou en publiceerde vier in Rusland bekroonde romans in het Russisch, maar vooraleer Russisch schrijver te zijn, is hij schrijver. Zijn vaderland, dat hij onlangs nog een ‘piramide van dieven’ noemde, ruilde hij bijna twee decennia geleden in voor Zwitserland – tot zijn eigen grote tevredenheid. Tijdens een interview werd hem enkele jaren geleden de vraag gesteld hoe je Russisch schrijver kan zijn zonder in Rusland te wonen. Daarop antwoordde hij dat het kapitaal van een schrijver niet bestaat in de plaats waar hij geboren is, maar in de ervaringen die hij opdoet tijdens het leven. In die kosmopolitische geest schreef hij ook Onvoltooide lezersbrieven (de oorspronkelijke titel is Pismovnik, wat eigenlijk zoiets als ‘brievenboek’ betekent). Het feit dat het zich grotendeels in Rusland afspeelt is niet bijzonder relevant. Je komt daarin wel verwijzingen tegen naar klassieke Russische schrijvers, zoals Gogol en Dostojevski, maar die maken behalve van de Russische literatuur ook deel uit van de wereldliteratuur. Bovendien bevat het boek ook een heleboel verwijzingen naar de Europese cultuur in brede zin, zoals Plato, Democritus, Pythagoras, Rousseau, Stendhal, de Mona Lisa. Als je de namen van de hoofdpersonages, die Vladimir (Volodjenka) en Aleksandra (Sasjenka) en heten, zou veranderen in Pablo en Anika, dan zou het moeilijk te raden vallen dat deze roman deel uitmaakt van de Russische literatuur. Het boek overstijgt de grenzen van de Russische literatuur. Het gaat niet over het leven van de Russen of over het leven in Rusland, maar wel over het leven van ons allemaal. Of om preciezer te zijn: over de dood die ons allen te wachten staat.

Sjisjkin is naar eigen zeggen niet geïnteresseerd om een boek te produceren dat ‘gelezen wordt in de metro of in de trein, wanneer de lezer niets te doen heeft’. Omdat hij het in Onvoltooide liefdesbrieven wil hebben over de dood, dat hij als het kernprobleem van het leven beschouwt, schrijft hij over de liefde. Zoals hij een van zijn personages laat zeggen: ‘Alle grote boeken […] doen alleen maar alsof ze over de liefde gaan, om het interessant te maken voor de lezer. Maar in feite gaat het over de dood. Liefde in boeken is zo’n schild, of liever gezegd gewoon een blinddoek. Om niet te hoeven zien. Zodat het niet zo erg is.’ Voor de uitbeelding van die liefde schept Sjisjkin een man en een vrouw: Vladimir en Aleksandra. Beide hoofdpersonages zijn autobiografisch, als we de auteur mogen geloven: ‘Al mijn personages gaan over mij. […] Al mijn mannelijke personages zijn verenigd in het mannelijke “ik”-personage en alle vrouwelijke personages belichamen mijn perceptie van de vrouw. In mijn teksten smelt alles samen, het enige wat overblijft is de grens tussen man en vrouw’. Zowel Vladimir als Aleksandra delen Sjisjkins obsessie met de dood.

Vladimir is een belezen, enigszins nuchtere jongeman, die als soldaat ten oorlog trekt – wat hij doet zonder enig enthousiasme. Omdat hij aanleg heeft voor literatuur, wordt hij in het leger belast om de familieleden van zijn gesneuvelde  wapenbroeders per brief in te lichten over hun verliezen. Aleksandra is een dromerige jonge vrouw, die thuis achterblijft. Als een soort van Abélard en Héloise, maar dan gescheiden door de oorlog, schrijven de verliefden elkaar hartstochtelijke brieven. Het zijn deze brieven die deze roman uitmaken – alles vanuit zijn en haar standpunt, zonder alwetende verteller. Vladimir beschrijft met toenemende depressiviteit de gruwelen van de oorlog, waarbij hij haar maag niet spaart: ‘De verwrongen mond met stukgebeten tong, het weggerolde oog. Een lichaam zonder hoofd is iets onmogelijks, iets wat veel te kort is. Uit de hals van dit lichaam vloeide een donker stroompje. Vreemd, hoor. Je kunt dit alles kennelijk zien zonder gek te worden’. Intussen gaat Aleksandra’s leven verder, in zijn banaliteit, maar toch voldoende gevuld van ellende. Zowel aan het front als thuis heerst de dood – op het eschatologische af.

Op het eerste gezicht is de plot en de structuur van de roman niet baanbrekend. Het lijkt een beetje alsof Oorlog en vrede de vorm van een briefroman heeft aangenomen. Bij nader inzien blijkt het om een pseudo-briefroman te gaan, om een soort van collage. De brieven die Vladimir en Aleksandra elkaar schrijven, staan los van elkaar. Op geen enkel moment is er sprake van echte communicatie, op geen enkel moment wordt er gereageerd op iets wat de ander heeft geschreven. De brieven van Vladimir en Aleksandra zijn intieme dagboekaantekeningen, waarvan niet duidelijk is of ze geschreven zijn in de oprechte veronderstelling dat ze door de andere zullen worden gelezen. Het zijn eenzame zielen, die er hevig naar verlangen een te worden met elkaar, maar die eenwording zou wel eens een droom kunnen zijn (‘Tussen zielen zal er altijd een interval, een leegte zijn’). Surrealistisch wordt het wanneer Aleksandra verneemt dat Vladimir gesneuveld is, waarna hun briefwisseling gewoon doorgaat. In haar brieven haalt zij veel herinneringen op aan haar jeugd, met name aan haar vader, maar ook aan haar ontmaagding, en aan verhuizende moedervlekjes. Daarnaast schrijft ze over haar huwelijk, zwangerschap, miskraam, relatieproblemen, de dood van haar oma, stiefdochtertje, ouders.  Terwijl Aleksandra ouder wordt en vereenzaamt, blijft Vladimir, altijd maar als jongeman, brieven sturen van het front – alsof hij voor eeuwig gevangen zit in die oorlog.

De oorlog waarin Vladimir verzeild is geraakt en omkomt, heeft echt plaatsgevonden. Het is de Bokseroorlog, die uitgevochten werd omstreeks 1900. In de Achtlandenalliantie streed Rusland aan de zijde van Japan, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, de Verenigde Staten, Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en Italië tegen de opstandige Chinese nationalisten. Omdat dit conflict vandaag door bijna iedereen vergeten is, en Sjisjkin hierop geen duidelijke inleiding geeft, kan het enige tijd vergen vooraleer de lezer doorheeft over welk conflict het precies gaat. Dat lijkt voor Sjisjkin ook niet zo belangrijk te zijn. De gruwel die in de oorlog gezaaid wordt, is universeel. De eerste woorden van Vladimir zijn: ‘Nu hoefde ik alleen nog maar een oorlog uit te kiezen. Maar daar hoefde ik niet lang op te wachten. Als er iets is waar het vaderland wel pap van lust, dan is dat het wel. En de bevriende naties, je hoeft de krant maar open te slaan, of ze zijn al drukdoende baby’s aan de bajonet te rijgen en oude vrouwen te verkrachten.’

Het antwoord dat Vladimir formuleert op de doodsdreiging die hem voortdurend boven het hoofd hangt, is het geschreven woord. Voor hem is het evident ‘dat de oudste oerstof inkt was’. Die inkt brengt hem, tenminste in gedachten, dichter bij zijn geliefde. Haar kunnen schrijven betekent zijn redding, omdat het hem verbindt met wie hij echt is, met wie hij was voor hij ten oorlog trok. Na verloop van tijd raakt hij toch aan het twijfelen of het woord inderdaad de oplossing is: ‘Ik geloofde dat woorden mijn lichaam zouden zijn wanneer ik er niet meer was. Waarschijnlijk mag je niet zo erg van de woorden houden. Ik hield ervan tot gek wordens toe. Maar achter mijn rug gaven ze elkaar knipoogjes. Ze lachten me uit! Hoe meer ik van mezelf in de woorden legde, des te duidelijker werd de machteloosheid om iets met woorden uit te drukken’.

Op het einde van zijn roman buigt Sjisjkin de verhaallijn om tot een cirkel, en belandt hij terug bij de beelden van de eerste pagina’s, waarin verwezen wordt naar de genesis: ‘Er staat dat in het begin het woord zal zijn’. Zijn laatste geschreven woorden gebruikt Vladimir om zijn Aleksandra gerust te stellen dat de afstand tussen hun zielen zal verdwijnen, dat ‘mensen worden wat ze altijd geweest zijn: warmte en licht’. Sommige critici denken dat Sjisjkin de liefde op die manier laat zegevieren over de dood. Het heeft er meer van weg dat hij de liefde laat zegevieren in de dood, die hij voorstelt als een soort omgekeerde oerknal, want het is daarin dat de geliefden verenigd zullen worden (eerder had Aleksandra geschreven dat de dood van een geliefde altijd ‘een geschenk’ is). De uitdrukking van de hoop dat we uiteindelijk ‘weer allemaal bij elkaar’ zullen zijn, rijmt met de sentimentele rode draad die door Onvoltooide liefdesbrieven loopt. Het is een bewijs van het vakmanschap van de schrijver dat dit sentimentalisme geen geforceerde, maar een oprechte indruk maakt, dat het niet ergerlijk is, maar integendeel aandoenlijk. Sjisjkin is erin geslaagd om een originele, ontroerende roman te schrijven over de hamvraag des levens. Gerard Cruys heeft daarvan een prachtige vertaling gemaakt.

Michaïl Sjisjkin, Onvoltooide liefdesbrieven. Querido. 2013. Vertaald door Gerard Cruys. ISBN10 9021446782, ISBN13 9789021446783.

[Verschenen in De Leeswolf, juni 2013]

Getagged , , , ,