Maandelijks archief: februari 2012

Karel van het Reve: Verzameld werk 7

Een decennium na het overlijden van Karel van het Reve (1921-1999), een van de meest leesbare en invloedrijke essayisten die Nederland ooit gekend heeft, begon Van Oorschot met de uitgave van zijn verzameld werk. Hoewel langzamerhand de benevelende indruk begon te ontstaan dat de bron onuitputtelijk was, is dat monsterproject na ongeveer vijfduizend pagina’s nu toch ten einde gekomen. Het zevende en laatste deel bevat drie bundels, een dozijn stukjes die nooit eerder in een bundel verschenen, de gebruikelijke annotaties – die getuigen over de onnavolgbare zorg die het verzameld werk gekregen heeft – en een cumulatief personenregister.

‘Luisteraars!’ bevat een honderddertigtal columns die Van het Reve tussen 1979 en 1991 insprak voor de Nederlandstalige uitzendingen van de Wereldomroep. Daarbij komen de meest uiteenlopende onderwerpen aan bod. Van het ontbreken van een referentiekader dat Van het Reve gemeen had met zijn studenten tot en met een gepersonaliseerde kerstwens aan het adres van de ingebeelde, maar daarom niet minder warm toegesproken luisteraars. Terwijl sommige van deze stukjes proza gedateerd zijn, omdat je de al dan niet gehekelde personen niet meer kunt thuisbrengen, heeft het merendeel ervan nog altijd een grote amusementswaarde. Het leuke aan Van het Reve is dat op het moment dat je denkt dat je hem begint te kennen, hij zijn eigen twijfels en inconsistenties blootgeeft, waardoor je toch weer verrast wordt. Zo heeft hij het er in zijn stukje Naaklopen over dat je in Nederland haast niet meer langs de zee kunt lopen zonder naakte mensen tegen te komen, wat des te gênanter is wanneer je de enige geklede persoon in de verre omtrek bent. Net wanneer je begint te denken dat die Van het Reve toch wel een oude brompot aan het worden is, voor zover hij dat niet altijd geweest is, loopt hij in al zijn ‘schamelheid’ de zee in en bedenkt hij dat ‘het zwemmen met een zwembroek aan eigenlijk iets onwelvoeglijks heeft, dat een zwembroek eigenlijk een scabreus kledingstuk is, en dat het eigenlijk netter, fatsoenlijker, behoorlijker, redelijker is om naakt te zwemmen.’ Waarna hij lakoniek opmerkt dat hij ondanks zijn nieuwe zwemgewoontes een voorstander blijft van kernernergie.

De tweede bundel, ‘Apologie’, is een verzameling van Van het Reves reacties op het Liber amicorum Uren met Karel van het Reve, dat hem aangeboden werd naar aanleiding van zijn zeventigste verjaardag. Daarin kijkt het feestvarken een gegeven paard in de bek en voelt hij aan iedere tand (‘wij woonden niet op 116 11 maar op 116 1. Mijn vader heette niet Gerard Johannes Maria, maar Gerardus Johannes Marinus’).  

De conclusie dat Van het Reve zijn hyperkritische zin nooit is kwijtgeraakt, dringt zich ook op bij het lezen van de in dit deel opgenomen stukken die het ongebundeld werk uitmaken. Wel valt op dat hij met het verstrijken van de tijd zijn vermogen om zich uitstekend te ergeren is kwijtgeraakt. Hij is met andere woorden aanzienlijk milder geworden. In een stukje voor Het Parool presteerde hij het in 1995 zelfs om iets aardigs te zeggen over de sociologie, hoewel hij die altijd tot de ‘niet bestaande vakken’ had gerekend.

[Gepubliceerd in De leeswolf, 2012]

Getagged , ,

Jozien Driessen van het Reve en Hella Rottenberg (samenst.): Knip dan, toe dan! Karel van het Reve in beeld

Wie de zeven delen van het Verzameld werk van Karel van het Reve gelezen heeft, kan ten prooi vallen aan weemoedigheid, die voortkomt uit het besef dat het liedje nu definitief uit is. Na zoveel uren doorgebracht te hebben in zijn aangename gezelschap, krijg je een bijzondere affectie voor die eigenzinnigaard. Een van de neveneffecten daarvan is dat je een onwillekeurig belangstelling opvat voor zijn persoonlijke leven, waarover hij in zijn stukjes al bij al betrekkelijk weinig informatie meedeelt. Voor de lezers die last hebben van dit syndroom, kan het fotoalbum Knip dan, toe dan! Karel van het Reve in beeld soelaas bieden. Daarin zijn meer dan honderd foto’s opgenomen van Karel van het Reve, waaronder enkele onverwacht spectaculaire. Je krijgt hem te zien als pionier in de strijd, bijvoorbeeld bij het ledigen van een goed gevulde poepemmer, als jeugdige inwoner van Betondorp, als jonge vader met zijn dochtertje in zijn hals, als grootvader op een boottochtje of op wandel in Venetië, als academicus op café met zijn studenten, op de promotie van Arthur Langeveld of wanneer hij gered wordt uit zijn auto waarmee hij een gracht in Leiden was ingereden, als Ruslandvaarder, als dissidentenbeschermer, als debatteur in tv-shows, als liefhebbende echtgenoot, als vriend en zelfs als kortgebroekte wandelaar. Het boek is gelardeerd met bijpassende citaten uit zijn verzameld werk en uit interviews, die de foto’s een extra dimensie geven.

[Gepubliceerd in De leeswolf, 2012]

Getagged

Lev Nikolajevitsj Tolstoj: Studentenjaren

Wanneer je een nieuwe vertaling van een reeds gekend klassiek werk maakt, dan kan het geen kwaad om er een nieuwe titel op te plakken, kwestie van te suggereren dat de voorgeschotelde koek net iets anders zal smaken dan voorheen. Dit deed Arthur Langeveld, een van de meest gevierde Russische vertalers die ons taalgebied rijk is, eerder al eens met zijn De broers Karamazov – een baanbrekende vertaling die de Nederlandstalige lezer een stuk dichter bij het onafgewerkte meesterwerk van Dostojevski brengt dan hij tervoren had kunnen komen. Onlangs was het de beurt aan Tolstoj. De keuze viel niet op een van zijn grote romans, maar op de autobiografische trilogie waarmee de graaf zichzelf in de jaren 1850 introduceerde in de Russische letteren. Deze uitgave is een vertaling van het derde deel, dat Tolstoj de titel Jeugd had gegeven, maar inderdaad over zijn studentenjaren gaat.

Studentenjaren behoort niet tot de bekendste werken van Tolstoj en dat komt waarschijnlijk omdat het ook niet tot zijn beste werken behoort. Toch is het meer dan de moeite waard om te lezen, voor wie tenminste geïnteresseerd is in de persoon achter de schrijver. Overigens is het moeilijk om je daarvoor niet te interesseren, aangezien die persoon onder de schrijvers zonder twijfel één van de interessantsten was: niet iedereen slaagt erin om gigantisch dikke boeken te schrijven die ook nog eens wereldwijd worden gelezen, en ruilt op het toppunt van zijn roem onder invloed van een zelf uitgevonden christendom de bellelettrie voor pamflettisme en een adellijke levensstijl voor een boerenplunje.

Wie niet terugschrikt voor post factumcontructies, kan de kiemen voor Tolstojs latere goeroeschap terugvinden in Studentenjaren. De autobiografisch gekleurde hoofdpersoon, Nikolaj Irtenjev, is namelijk een in morele zin ongezien ambitieus mens. Als zeventienjarige laaft hij zich aan de overtuiging dat ‘de bestemming van de mens in het streven ligt naar zedelijke vervolmaking en dat die vervolmaking gemakkelijk, mogelijk en voor altijd is’. Wat dit boek zo herkenbaar en aandoenlijk maakt, is dat het eigenlijk gaat over het totale falen van de jonge graaf om al was het maar een klein beetje tegemoet tekomen aan zijn eigen hoogstaande verwachtingen. Met veel gevoel voor zelfspot, beschrijft Tolstoj hoe zijn leven als student zijn ‘benepen, verwarde en ledige gangetje’ ging. Zo slaagt de over zelfopofferingen dromende hoofdpersoon er niet eens in om vriendschap te sluiten met zijn studiegenoten, om de eenvoudige reden dat ze onverzorgde nagels hebben terwijl hijzelf wél comme il faut is.

[Gepubliceerd in De leeswolf, 2012]

Getagged , ,

Jip & Janneke meets Oorlog & vrede. Boris Zjitkov: Viktor Vavitsj

Net zoals dit lange tijd het geval was voor zijn jongere tijdgenoot Daniil Charms (1905-1942), wiens voor de Sovjets totaal onbruikbare absurdistische kortverhalen pas met Gorbatsjovs glasnost gepubliceerd konden worden, wordt Boris Zjitkov – voor zover men hem überhaupt niet gans vergeten is – slechts herinnerd als kinderschrijver. In de Russische literatuurgeschiedenissen van Waegemans of Langeveld & Weststeijn kom je zijn naam, die gezien het in Rusland bij tijd en wijlen opflakkerende antisemitisme weinig begerenswaardig is (in het hedendaags Russisch betekent Zjitkov zoveel als Vandejidden of Smousmans), dan ook niet tegen. Nochtans is hij de auteur van de lijvige roman Viktor Vavistsj, die door Nobelprijswinnaar Boris Pasternak geëvalueerd werd als “het beste dat ooit geschreven is over het jaar 1905”.

Boris Stepanovitsj Zjitkov werd in 1882 in de buurt van de Russische provinciestad Novgorod geboren als telg van de Joods-Russische vrijdenkende middenklasse. Zijn vader doceerde wiskunde en zijn moeder was pianiste, aan wie hij een levenslange passie voor muziek dankte. Zijn jeugd bracht hij door in Odessa, aan de Zwarte zee in Oekraïne, waarvan de populatie destijds voor ongeveer één vierde uit Joden bestond. Na een opleiding tot fysicus in Novgorod, waar hij actief deelnam aan de opstanden tegen het tsarisme van 1905, koos hij voor de zee. Hij maakte een aantal reizen als matroos en als kapitein. Na enkele jaren zijn kost verdiend te hebben als ingenieur, onderzoeker en docent. begon hij in 1911 aan een studie Scheepsbouw aan het Polytechnische Instituut van Sint-Petersburg. In het jaar van de Februarirevolutie en de daarop volgende staatsgreep van Lenin & Co keerde hij als haveningenieur terug naar de stad van zijn jeugd, Odessa. Na de inname van de stad door de Witgardisten, moet hij enige tijd onderduiken. Hij wordt hoofd van een technische onderwijsinstelling in de provincie, tot hij in 1923 aangetrokken wordt door de industrie van het  in 1914 onder invloed van het anti-Duitse sentiment tot Petrograd omgedoopte Petersburg. Dankzij de aanmoedigingen van zijn jeugdvriend Kornej Tsjoekovski, de meest geliefde onder de Russische kinderauteurs, en de literaire duizendpoot Samoeïl Marsjak, zette hij daar op volwassen leeftijd zijn eerste passen in het veld van de literatuur: hij begon verhalen te schrijven voor de jeugd.

De keuze van Zjitkov voor kinderliteratuur was misschien niet toevallig: vanaf de jaren 1920 vormde dit genre, overigens net als vertaalde literatuur, een eilandje waarop schrijvers zich vestigden in de hoop om nog enigszins te ontsnappen aan de zich steeds verstrakkende greep van de leninistische ideologie op de volwassenenliteratuur. Tussen 1924 en 1938 schreef Zjitkov behalve de populaire kinderencyclopedie Wat ik gezien heb, enkele honderden verhalen over de zee, over dieren en allerhande avonturen. De ongeveer 60 kinderboeken waarin deze terecht zijn gekomen verschenen dankzij in oplagen waar Piet Huysentruyt alleen maar van kan dromen. Volgens de gezaghebbende literatuurhistoricus Kazak “kregen ze grote erkenning voor het verantwoordelijkheidsgevoel waarmee de schrijver zich verhield tot zijn kleine lezers, voor de pittigheid en de copieuze informatie, voor de zuivere en duidelijke taal”. De critica Lidija Tsjoekovskaja, de dochter van de eerder genoemde kinderauteur, legde de charme van Zjitkovs kinderauteurschap dan weer uit door zijn “overtuiging dat de passies, antipathieën, droefheden en vreugdes van kinderen geen prul of speelgoedje zijn, maar even ernstig en gewichtig als de gevoelens van volwassenen”. Hij stierf in 1938 aan longkanker, na een literaire carrière van amper 15 jaar. Statistisch gezien is niet vergezocht om te denken dat hij daarmee de Stalinterreur te snel af was, in tegenstelling tot veel andere schrijvers van zijn generatie.

Meer dan vijf jaar werkte Zjitkov aan Viktor Vavitsj. Van zijn literair nalatenschap is het de enige roman, die hij bovendien als de kroon van zijn oeuvre beschouwde. Het is echter niet omdat hijzelf enthousiast was over dit lijvige werk, dat de publicatie van een leien dakje liep. Het duurde tot drie jaar na het overlijden van de auteur dat het boek van de door de Communistische Partij gemonopoliseerde drukpersen kon rollen. Het was echter een valse start: nog voor het verspreid kon worden, kwam het in de noodlottige handen van Aleksandr Fadejev. Als secretaris was hij het die de plak zwaaide in de Schrijversbond, dat fungeerde als een reservaat waarin de (nog) niet van job veranderde, geëmigreerde, naar de Goelag verbannen of geëxecuteerde schrijvers van de Sovjet-Unie bijeen bijeen waren gedreven. Omdat Viktor Vavistj te weinig geschiedenisvervalsing was om te stroken met de voorschriften van het socialistisch realisme, beval hij de vernietiging van alle exemplaren. Zjitkovs roman viel ten prooi aan vergetelheid, tot een halve eeuw later aan het licht kwam dat Lidija Tsjoekovskaja destijds een exemplaar achterover had gedrukt. In de woelige transitiejaren 1990-91 werden enkele pogingen ondernomen om het heruit te geven, met als enig gevolg dat enkele fragmenten verschenen in een literair tijdschrift. Deze gebrekkige interesse laat zich verklaren door het feit dat de straten van Moskou meer dan voldoende voorzagen in de behoefte om geconfronteerd te worden met onlusten. Pas in 1999 werd de roman in boekvorm uitgegeven. Deze publicatie kwam veel te laat om Zjitkov de plaats te geven in de Russische literatuur waarop hij recht heeft, maar ging toch niet onopgemerkt voorbij: hedendaagse Russische critici bewonderen Viktor Vavitsj als een eigenzinnige roman van formaat over een reeks historische gebeurtenissen waarover relatief weinig fictie geschreven is: het Russische revolutiejaar 1905.

Met het oog op het belichten van een met bloed doordrenkte pagina van zijn nationale geschiedenis voert Zjitkov in Viktor Vavitsj, net als Tolstoj in Oorlog en vrede, een grote hoeveelheid personages ten tonele die opgedeeld kunnen worden in enkele gezinnen en wat men zou kunnen noemen los lopend wild, dat vroeg of laat met de gezinsleden in aanraking komen. De Vavitsjen zijn van eenvoudige komaf: de vader is een gepensioneerd landmeter met een ongestudeerde zoon, Viktor, en een dochter Taïnka. Zij zijn verliefd op de dochter van een gevangenisopzichter, respectievelijk op een begenadigde fluitspeler van Joodse origine. Veel welstellender dan de Vavitsjen zijn de Tiktins. De vader is bankdirecteur. Zijn kinderen heten Nadezjda, die verliefd wordt op een bankwerker, en Alexander, die student is. Enigszins in de schaduw staan de Rzjevski’s, waarvan de vader advocaat is. In tegenspraak met de marxistisch-leninistische ideologie, zijn het bij Zjitkov in de eerste plaats de telgen van de hogere klassen die het socialistische gedachtegoed omhelzen, uit rechtvaardigheidsgevoel, maar ook uit puberale opstandigheid.

De personages van Viktor Vavitsj worden beschreven in hun dagdagelijkse context, met hun soms pietluttige bekommernissen en affectieve behoeften. Stuk voor stuk zijn het – tenminste in het begin – nogal naïeve mensjes die het beste voorhebben met elkaar en vooral met zichzelf. Hun keuzes zijn echter ondoordacht, wat hen tot destructie en autodestructie brengt, die in geen verhouding staan tot het gewicht van hun schuld. Niemand weet goed waar hij of zij mee bezig is. Zjitkov lijkt te suggereren dat revolutie eerder iets is wat mensen overkomt, dan iets dat door mensen gemaakt wordt. Overigens geldt hetzelfde voor de contrarevolutie. Zo liggen de sympathieën van de student Basjkin, die in zijn onderhoud voorziet door lessen te geven, in het kamp van de opstandelingen. Toch lukt het de geheime politie, die zich van alle middelen bedient, om hem te rekruteren. Eenmaal de grenzen van zijn geweten zijn overschreden, is de terugweg voor Basjkin afgesneden. Een gelijkaardig lot treft de  titelfiguur, die trouwens niet meer aandacht krijgt dan sommige andere personages. Met de beste bedoelingen begint hij aan een carrière als wijkinspecteur. De combinatie van een minderwaardigheidsgevoel en het klein beetje macht dat hij als agent in handen krijgt, verandert hem echter in een verwerpelijke figuur. Deze geleidelijke transformatie doet de lezer iedere sympathie voor hem verliezen, maar levert schitterende pagina’s op. Aandoenlijk is bijvoorbeeld de scène waarin Viktor zich een sabel aanschaft en hiervan kleine kinderen tot zijn eigen tevredenheid onder de indruk brengt. Daarna gaat het snel bergafwaarts. Zo kaffert hij kort daarop uit pure ijdelheid in vol ornaat een portier en een worstverkoper uit, om enkele honderden pagina’s mee te werken aan een pogrom.

Viktor Vavitsj staat geboekstaafd als een roman over de revolutie van 1905, maar je zou even goed kunnen zeggen dat het centrale thema de Russische Jodenvervolging is. Overeenkomstig de rol van zondebok die hen in het toneelstuk van de Europese geschiedenis toebedeeld is, werd de Joden in Rusland door aanhangers van het tsarisme de schuld voor de onlusten van 1905 toegeworpen. Als gevolg daarvan werden vele honderden onschuldige volwassenen, maar ook vrouwen en kinderen, in de jaren 1905-1907 in verschillende plaatsen in Rusland, met name in Odessa en in Rostov aan de Don, door het Russische volk getrakteerd op lynchpartijen, openbare marteling en levende verbranding. Aan de grondslag van deze praktijken, die een decennium later door beide kampen van de Russische burgeroorlog op een nog grotere schaal herhaald zouden worden, ligt een volks antisemitisme, dat in Rusland even diepe wortels heeft als in de rest van Europa. Dit anti-Joodse sentiment loopt als een stinkende rode draad doorheen heel het magnum opus van Zjitkov. Soms zijn de verschijningsvormen onschuldig. Zo moet Taïnka even wennen aan het idee dat de man waarop ze verliefd is een Jood is. Vaker nog komen in dit boek gevallen aan bod waarin de Joden op subtiele of minder subtiele manier in een kwaadaardig daglicht worden gesteld. Zo staat de tekst bol van woorden als “joodse sloerie” of “smousenwijf”. Ook is er sprake van een advocaat die niet wist te zeggen of het al dan niet waar was of, zoals de Russische kinderen verteld werd, “de joden met Pasen Russische jongetjes vangen en ze opeten”. Het is een veelbetekenende passage die onwillekeurig reminiscenties oproept aan De gebroeders Karamazov. Daarin vraagt het meisje Liza aan Aljosja of het klopt dat “de smousen met Pasen kinderen stelen en opensnijden”, waarop Dostojevski’s held met het vreemde antwoord “Ik weet het niet” op de proppen komt. Er is echter een cruciaal verschil: bij Zjitkov voel je dat hij gedegouteerd was door deze gevaarlijke nonsens, terwijl dit bij Dostojevski veel minder duidelijk is.

Hoewel de behandelde gebeurtenissen gruwelijk zijn, is Viktor Vavitsj geschreven in een ontwapenende, laconieke stijl die de hand van een geoefend kinderauteur verraadt. De meeste zinnen hebben een eenvoudige structuur en om de haverklap wordt het onderwerp of één of ander sleutelwoord herhaald. Bijvoorbeeld in de volgende passage: “‘O, wat hou ik van zure room,’ zei Groenja en het klonk of ze het over een vriendin had. En al glimlachend dacht Vavitsj: het is goed als je van zure room houdt! En met heel zijn hart hield hij van zure room.'” Deze manier van schrijven onderstreept dat de grootse fout van de personages hun onnozelheid is, die gemakkelijker te vergeven valt dan slechtheid. Dit gezegd zijnde, vormt hun domheid een reden voor de auteur om expliciet afstand te nemen van zijn helden. Hij gaat zelfs zover om hen bij monde van de alwetende verteller belachelijk te maken: “‘Tanja, weet je’, begon Sanka ademloos, ‘ik heb soms het idee,’ – hij had helemaal geen idee, maar geloofde dat hij er een had – ‘ik heb soms het idee dat sterven, zoals ik al zei, gewoon thuis sterven is…”’ Overigens komen de affiniteiten van de roman met Jip & Janneke ook tot uiting in de structuur: de tekst bestaat uit vele tientallen hoofdstukjes van slechts één, twee of drie pagina’s. Bovendien draagt ieder hoofdstuk een korte thematische titel van het slag “Klaverheer”, “De aap” en “Piefpaf”. Andere opvallende stijlkenmerken zijn de gedoseerde, maar vaak geslaagde beschrijvingen en vergelijkingen. Zo laat een personage “haar gedachten een voor een langsglijden, zoals de monnik de kralen van zijn rozenkrans” of heeft iemand een gouden ring waarop “een topaas verrees als een glinsterende wrat”.

Het komt niet zo vaak voor dat de Nederlandse boekenmarkt verrijkt wordt met een nog niet eerder vertaald werk uit de Sovjetliteratuur dat deze cultuurtransfer meer dan waard is. Hiervoor mogen we de vertalers Yolanda Bloemen en Marja Wiebes, die deze 700 pagina’s tellende mastodont overmeesterd hebben, dan ook zeer dankbaar zijn. Wel merkt de aan wal staande stuurman op dat deze overmeestering met iets minder geweld had mogen gepaard gaan. In een streven naar een verdichting van de kloof tussen de Russische cultuur en het Nederlandstalige leespubliek hebben de vertalers namelijk een aantal Russische realia geneutraliseerd, wat nergens voor nodig is. Ronduit anachronistisch is dat er in deze vertaling, die hierin afwijkt van de brontekst, enkele middelvingers opgestoken worden op z’n Amerikaans, terwijl de Russen – overigens net als de Nederlanders van de tijd waarin de handelingen plaatsvinden – traditioneel een heel ander gebaar maken om te beledigen: ze klemmen hun duim tussen wijs- en middelvinger (zie afbeelding).

[Gepubliceerd in De leeswolf, 2012]

Getagged , , ,