Maandelijks archief: september 2022

Opiniestuk in De Standaard: ‘Reik Russische dienstweigeraars de hand’

Voor de Vlaamse krant De Standaard (28 september 2022, pp. 26-27) schreef ik een opiniestuk over onze omgang met de Russische mobilisatie.

Sinds op 21 september 2022 de zogezegde gedeeltelijke mobilisatie in Rusland is afgekondigd, zijn er in de Russische provincie al volledige dorpen van hun werkzame mannelijke bevolking gestript. In Moskou hebben anti-mobilisatiedemonstranten tijdens hun arrestatie, bij wijze van straf, een oproepingsbrief voor het leger gekregen. De Tsjetsjeense president Ramzan Kadyrov gaat er prat op dat de mobilisatie in zijn deelrepubliek niet plaatsvindt, maar in de praktijk worden mannen er onder dwang naar Oekraïne afgevoerd. Er zijn nieuwe Russische wetten in de maak die aan dienstweigering zware gevangenisstraffen koppelen. Advocaten zijn alvast gewaarschuwd dat hulp aan dienstweigeraars hen duur te staan zal komen. Poetin heeft deze repressie nodig, want ondanks de dolgedraaide propaganda heeft de Russische bevolking, zeker in Sint-Petersburg en Moskou, geen animo voor de oorlog. Maar helaas kunnen de Russen al lang niet meer wegen op het beleid.

Om uiting te geven aan zijn machteloosheid, stak gisteren een man in Rjazan zichzelf in brand. Hij riep uit: ‘Ik wil niet naar het front’. Hij is afgevoerd naar het ziekenhuis. Ten noorden van Irkoetsk schoot een jongeman de commandant van een rekruteringscentrum neer, omdat zijn beste vriend was opgeroepen. Hij wordt berecht. Her en der wordt een rekruteringscentrum in brand gestoken, en vervolgens geblust. In de deelrepubliek Dagestan vinden hevige straatprotesten tegen de mobilisatie plaats. Betogers worden hardhandig aangepakt. De mobilisatie gaat door.

Een van de weinige opties die de opgeroepen mannen en (verpleegkundig geschoolde) vrouwen nog hebben om hun menselijkheid en hun leven te beschermen, is stemmen met de benen: wegvluchten. Dat is heel moeilijk geworden, want hoe raak je het land nog uit? Vliegtuigtickets zijn uitverkocht of onbetaalbaar, niet iedereen heeft een geldig reispaspoort, de grenscontroles worden opgeschroefd, en er staan monsterfiles aan de grenzen met Georgië, Kazachstan en Mongolië.

De voormalige president van Mongolië, Tsahiagiin Elbegdorzj, riep de Russen op om in geen geval bloed te gaan vergieten in Oekraïne. ‘Wij, Mongolen, zullen jullie onthalen met open armen en een open hart,’ verklaarde hij op zaterdag 24 september 2022. Ook Charles Michel pleit voor een Europese opvang van dissidente gevluchte Russen. In Duitsland klinkt al: ‘wir schaffen das’.

Onze premier Alexander De Croo (VLD) daarentegen laat zich in het tv-programma De zevende dag ontvallen dat België niet van plan is om Russische dienstweigeraars op te vangen: “Vandaag keert België bijna geen visa uit aan Russen en voorlopig wil ik dat graag zo houden.”

Daarvoor geeft hij twee argumenten. Ten eerste herkauwt hij het Franse spreekwoord “Quand tous les dégoûtés s’en vont, il n’ya que les dégoûtants qui restent” (als al diegenen die walgen weggaan, blijven alleen de walgelijken over). Terwijl het waar is dat de Russen een collectieve verantwoordelijkheid hebben om zich te verzetten tegen het Poetinregime, klinkt de uitspraak toch heel gemakzuchtig. In een land waar grondrechten gerespecteerd worden, en burgers in staat zijn om zelf hun leiders te kiezen, of desgevallend te doen ophoepelen, zou het wel hout snijden: de walgenden pakken met vereende krachten aan wat walgelijk is, en de samenleving kan weer verder. Helaas is Rusland niet zo’n land. Met behulp van een geoliede repressiemachine, kan een groep walgelijken het klaarspelen om een numeriek veel grotere groep walgenden te terroriseren en desnoods te verwerken tot kanonnenvoer. Mij lijkt het onethisch om van alle Russen te eisen dat zij zich daaraan blootstellen.

Ten tweede zou het “een moeilijk signaal” zijn ten opzichte van de Oekraïense vluchtelingen, aldus De Croo, om ook Russen te gaan opvangen. Nog los van de vraag of dit wel degelijk een onoverkomelijk samenlevingsprobleem moet opleveren (volgens mij niet): is het voor de Oekraïense zaak niet oneindig veel beter dat Russen en masse de inlijving in het Russische leger ontlopen in plaats van het te versterken? Iedere Russische man die zich aan de mobilisatie onttrekt, is een soldaat minder om de misdadige plannen van het Russische leger in Oekraïne uit te voeren. Niet alleen vanuit ethisch standpunt, maar ook vanuit pragmatisch standpunt, zouden we de Russische dienstweigeraars dus beter de hand reiken, door ze op te vangen zolang de mobilisatie verdergaat.

A propos, premier, nu we het toch over ethiek en pragmatiek hebben: hoe zit het met ons importverbod op de Russische diamant?

Enkel revolutie

De Russische dichter en activist Kirill Medvedev tijdens de openingsavond van Poetik Bazar (Brussel, 23 september 2022), waar hij oud en nieuw werk voordroeg.

Poëzie van de Kazachse dichteres Aigerim Tazhi in Nederlandse vertaling

Behalve ‘Mijn vagina’ bevat het nieuwste nummer van Tijdschrift voor Slavische Literatuur (Nr. 90, pp. 54-58) ook door mij vertaalde poëzie van de Kazachse dichteres Ajgerim Tazji (of Aigerim Tazhi, zoals ze zelf verkiest). Ze in 1981 geboren in de West-Kazachse stad Aqtöbe, maar woont vandaag in Almaty, de grootste stad van haar land. Ze is de auteur van de poëziebundel BOG-O-SLOV (2004) en van de tweetalige uitgave Paper-Thin Skin (Zephyr Press, USA, 2019). Haar dichtwerk verscheen onder meer in Russische literaire tijdschriften en anthologieën als Novy Mir, Znamja, Droezjba Narodov, Vozdoech en Novaja Joenost. In juni 2022 was ze te gast op het Poetry International Festival te Rotterdam, waar ze de onderstaande gedichten voordroeg.   

Ik maak van de gelegenheid gebruik om mijn dank uit te spreken aan Annemarije Baars, Femke Prins, Marina Snoek, Suzan van Wees en Melanie Zonderman, die als cursisten van de Opstapcursus literair vertalen Russisch-Nederlands, die ik in de lente van 2022 mocht geven aan de Vertalersvakschool, mijn ogen geopend hebben voor sommige nuances en betekenissen in de poëzie van Tazhi.

In het huis zit een venster

Op de vensterbank staat een kruik

In die kruik zit een twijgje

Een dommelige vrouw zit slofjes te breien

Binnen in haar gaat een vis ademloos tekeer

Ze voelt zich tevreden

Alsof ze haar buik toelacht

De kreten vanuit de kroeg

De kapotte lamp

De lichtdoos met z’n pikzwart nieuws     

Ze is verplicht een jongetje te verwachten

Een meisje is ook goed genoeg   

///

Wellicht lijkt god op een man die ligt te sterven

In zijn blik ligt dat wat niemand krijgt te zien

om zijn hoofd een krans van flauwe stralen

op zijn mond zout parelend zweet op zijn gelaat                              

ik aanschouw hem met een gek gevoel van schaamte

Water alsjeblieft denkt hij zonder woorden uit te brengen

Rechts moeder en voormoeder gezeten voorvader en vader links

aan het voeteind de dwergen de reuzen aan het hoofdeind

ze zijn gekomen en zijn muisstil

(ze denken terug aan de dag hij de schoot verliet)

Tegenover hen is hij een naakte boreling

voor wie niet alles mogelijk maar alles betamelijk is

Anderen huilen luidkeels vragen om vergiffenis

Maar in zijn oren is het zijn eigen stem die klinkt

Er is en komt geen toekomst meer

Er is en komt geen toekomst meer

En al vervaagd is het verleden

///

Mama’s Duitse chocoladetrommel verbergt een schat:

polsbandjes, melktandjes, en zelfs een plukje haar

van haar zoon, die zijn adres heeft in dezelfde stad

en haar lusteloos opbelt wanneer ze nog een keer verjaart.

Als hij komt, is het met goedkope bloemen dat meneer,

met dikke aders op zijn handen, haar graag verrast.

Zij vergast hem dan op thee: een half kopje, en niet meer,

om niet eindeloos te hoeven wachten tot hij is opgekrast.

///

Meer dan de ouderdom
doet het krieken van de dag
ons kraken.

Vogels, waarom zo vroeg ontwaken?
In vogelbekjes zitten tongklepels.
Een vogel is een kerkklok.

Door de stad sluipen
Duistere lieden in het wit
Hemellief, giet in hun oren
Het lied van tin.

Zodat de zee al is wat ze horen,
De oude zee, de nieuwe zee.
Dan schreeuwen wij het uit:
uit ons lijf de smart en wee.

///

Uit een bordje drinkt een viooltje de vroegere zee, door de aarde gezeefd.

De zon tast de kamer af, een dwarse straal verwarmt het water in een glas.     

In zijn handen een draad die op knappen staat. In de verte een snaar die trilt.

Draai je naar mij om, mens. Laat je zien. Je gezicht

Schemering. In de kille tuin trekt het doorzichtige licht zich terug.

Mierenpaadjes. Schaduwen op een kussen. Buiten vallen bladeren uit de lucht.  

 

///

    

Ik leg mijn oor bij een universum dat ik zelf verzin:
het vult zich met muziek van buitenaf
en in het land in binnenin mij
breken onvermijdelijk de dijken. Het zacht motief
vergroot mijn blijheid, lichtheid verheven
tot de tweede macht.
Maar iets laat mij me aan de slaap niet overgeven.
Op klaarlichte dag, in de pikdonkere nacht
hoor ik soms rare dingen. Wat is dat voor geluid?
Net gerammel van verdroogde pezen
in een instrument dat wordt beroerd. Hout
dat wordt verzaagd door de onzichtbare kever.

///

De roep weerklinkt en meteen
keert de enorme leeuwenkop.
De zon rijst bovenop de bult,
kijkt dwars door merg en been.

Op zoek naar het edele metaal
schift hij klompjes van het zand.
Wat in de schaal ligt is banaal.
Rivierstenen kletteren in het water.

De vlammenzee is uitgewoed,
de stammen afgekoeld. Giftig stof.
Maar het doodsbenauwde kindje leeft,
al lijkt het wel een lijkje.

///

Je verscheen en het leek alsof de vloer bewoog

Erover schreed een deken voort met blote benen  

Waarin een wezentje een nestje had gemaakt  

Hey, uitgeslapen? Je ontbijt staat klaar

Twee paardenogen scheef kijkend naar de vork

Het geel onherroepelijk gestold. Het zij zo.    

Kijk eens hoe bedrieglijk de dingen lopen

De thee die af was gekoeld verkild herrees

Op één tel na uitgedoofd

Ging de glazen bol voorzienig aan het gloeien

In zuivere tinten viel het licht uiteen

Een uit de pot gewassen ui

Met lege rokken. Erbovenop een bosje.  

Je loste erin op, en ook ik loste op.

… Het snuffelde ging zitten op mijn schoot

In mijn hals zijn warme knuffelsnoet

///

Bij de rand van een dorp vijzelde een vrouw het graan
Om zich te ontdoen van de kafjes die in haar ogen vlogen
floot ze gezwind de steppewind ter hulp.
Iedereen begon op haar te schelden: ‘een orkaan
lokt ze uit’, ‘het mens speelt met stormen’

De wind blies op de korrels gierst.
In het holst van de kom ontstond een donkere wolk
die boven het huis uitklom
en mens en dier opslokte.

Machtige steenarenden stoven uiteen,
vossen zetten het op een janken.
Als een stoomtrein pufte het vuurtje in de samovar.

Een blinde pellenzwerm. Afgemat ging de stamper
tekeer in het vat. Het koren hoopte op.
Toen rechtte ze haar kromgebogen rug:
‘Warempel, zo is ‘t genoeg!’
Terstond zeeg de wind neer bij de drempel
gelijk een uitgeraasde jagershond.

///

Het leek alsof je erboven stond.
Alsof je eeuwig door kon groeien,
de wereld voor altijd bestond.
Jij reikte naar de zon,
merkte geen grijze haren bij je ouders,
geen onscherp geworden trekken,
geen verschrompelende schouders.

Nog altijd even kwiek
Hielden ze zich recht in je aanwezigheid
Huppelend van hot naar her,
Zich haastend naar een danspartij.
Ze dachten dat je niet begrijpen kon
dat ze niet daarheen gingen maar andersom,
de blik niet naar boven maar naar beneden,
afgegleden naar de ouderdom.

Ook jij verborg voor hen de kentering.
Je treuzelde bij het portaal,
toen je in jezelf het kind opriep,
zodat alles vlekkeloos verliep.
Wat ben je groot geworden!
(Het is op jou dat we hopen)
Weldra veertig.
(Willen we nu niet horen)
Wat komt ligt voor je open.

///

‘Als het lichaam sterft, doen vis en valk zich tegoed,’
ontsnapte Lobsang tijdens het gezamenlijke maal,
op zijn bord een restje rijst bespelend tot een rij
‘En, afgekloven karper, wiens ziel omhulde jij?’

Zaai rijst op die velden waar mensen zijn geveld,
Als de rijstplanten rijpen, loop dan over de gronden.
Wie blootvoets is en dartel, ga staan in de rij
voor de bonte carrousel – of wordt verslonden.

///

hoofden die anderen toebehoren
op mijn hals-staak passend
terwijl ik voor de spiegel sta
breng ik een imitatie van mezelf
de solo van de naam smaakt ouder dan de zoute zee
waarin wij in allerijl gingen met elkaar
om sneller naderbij te komen
kijk
achter de haard die is getekend ligt een hart
geketend met een slot
maar geen sleutel die klingelt, wel een brokje koper
door de vuist omklemd als een gesmoorde bel

///

als je geheugen en je handen niet meer deugen
als er in je buik een beest is opgestaan
het lampje in je hoofd uit begint te gaan
dan steekt in het vacuüm
de stem de kop op van iemand
die uit jou groeien kon
maar je hebt pech gehad
hij stelt de vraag
welke dag we zijn vandaag

///

De reiziger met zijn kamelentred
komt stof opwaaiend dichterbij.
Ogen in twee andere kleuren,
uit hout gehouwen handen.
Aan zijn boezem een dode adder,
een giftig touwtje dat daar hangt.
Op de weg bezweek een ros.
Een karkas zo broos als glas,
met zandgolven bespannen.
Hoe heet je? Zeg ten minste iets.
Een gekreukt gelaat. Lager licht,
zijn huid verdunt tot een vloeitje.
Hem verschijnen letters op het gezicht.

///

… ergens waren de dagen wonderbaarlijk
de waterjufferszomer die traag wegebt
doet waterlelies bloeien in het droge slijk
onnodig is het daarheen dat ik me rep

achter een boog van vervlochten bomen
schuilt een huis dat kil en kwijnend is
toch is de vertrouwde kleur behouden
bewoog daar het gordijn? ik heb het mis.

kwistig strooit de zon met zijn blikken
die de tinten gebrokenheid belichten
zijn stralen doorbladeren ruwe schetsen
van houtskool en krijt op de lege tafel

het kruikje met de geknipte snavel
de bloemhartjes gespeld op stengels
diezelfde knuffel die op de piano ligt
ofwel is het wat anders daar in het stof
vanaf deze zijde heb ik geen goed zicht

///

Een ruige cactus op de vensterbank
Aast op het gordijn. Pijnlijke prikken
Midden in de hand. Langs de kamerflank.
Manestralen vermijden aan te tikken,
In geen geval trappen op een huisgeest,
Of op wat anders dat nog overleeft.

In de nieuwgeboren zwarte nacht
Belaagd door demonen en schimmen,
Op de zetel zittend als versmacht,
Alsof de tijd niets meer kan beginnen,
Alsof onze finale op is geschort,
De wereld is prachtig maar te kort.

 

Galina Rymboe’s gedicht ‘Mijn Vagina’

Het nieuwste nummer van Tijdschrift voor Slavische Literatuur (Nr. 90, pp. 23-27) bevat het gedicht ‘Mijn vagina’ van de hedendaagse Russischtalige dichteres Galina Rymboe, die in Rusland opgroeide, maar enkele jaren geleden emigreerde naar Oekraïne, waar ze zich thuis voelt. In het Nederlands verscheen in 2019 de door mij vertaalde dichtbundel tijd van de aarde (Perdu). In hetzelfde jaar gaf zij optredens in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten Bozar en op het Rotterdam International Poetry Festival.

In het kader van het Literair vertaalatelier Russisch-Nederlands, een vak van de Master in het literair vertalen (KU Leuven, Campus Antwerpen), vertaalde ik ‘Mijn vagina’ met student Philippe Vanhoof (hoewel geen van ons beiden er één heeft). Op het moment dat we het met toestemming van Galina aanboden aan Tijdschrift voor Slavische Literatuur, was zij met haar zoontje en man in Lviv aan het schuilen voor de Russische bommen. Dat maakt het gedicht, dat de strijd aanbindt met het Russische militarisme, alleen maar relevanter.

Galina heeft ‘Mijn vagina’ geschreven bij wijze van steunbetuiging aan de feministische activiste Joelija Tsvetkova, die in Rusland vervolgd is voor pornografie en homopropaganda, vanwege kunstwerken die het vrouwelijke geslachtsorgaan uitbeelden. 

Op de tonen van de band Semantische Hallucinaties 

kwam op 17 maart 2013 uit mijn vagina mijn zoon tevoorschijn,

en daarna de placenta, die de vroedvrouw als een slager vasthield:

hem wegend in haar handpalm. De dokter legde mijn zoon op mijn borsten

(ik wist toen nog niet hoe hij zou heten)

en sprak: uw zoon. En meteen piste die zoon van mij op mijn borsten en buik,

en de hele wereld werd mijn vagina, mijn zoon, zijn hete stroom,

zijn natte, warme hoofd, mijn geledigde

buik.

Daarna naaiden ze mijn vagina dicht,

ze veranderde van vorm. Ze werd strak en smal,

een vaginacachot, een vaginawonde. Ik droeg toen

witte steunkousen, besmeurd met bloed,

en een goedkope rode wikkeljurk, gekocht in een Chinees kioskje,

met daarop twee vrouwen, die boomkruinen vasthielden,

en wilde beesten, die de vrouwen vasthielden.

Zonder onderbroek, zonder steun, en met verwarde haren

liep ik na de operatie de zonovergoten gang van de kraamkliniek door,

op weg naar mijn zoon. Ik pakte hem op en dacht:

zijn vingers zijn net kleine snoepwormpjes.

Voortaan is mijn vagina een holletje

voor jouw bruine beestje met zijn dikke rode eikelkop.

Hij glipt er af en toe naar binnen om op krachten te komen. Het is een gaatje

voor je tedere tong, voor je ranke kloeke vingers, net

schrijfgerei uit een vervlogen tijd.

Op dit eigenste moment trekt mijn vagina samen,

ernaast, ietsje erboven, zwelt mijn clitoris op,

ze lijkt wel een kraaltje en is gehuld in een delicaat

vouwkapje, dat soms kan worden afgenomen,

als het zachte strelingen miezert.

Je mag… Voorzichtig…

Toen ik dertien was, heb ik eens geprobeerd er een zelfgekweekte

komkommer in te steken: ik wilde weten wat seks was.

Wist ik veel dat seks niet hetzelfde is als

penetratie. Ik keek vaak naar mijn clitoris met een piepklein

gebroken spiegeltje, dat mijn papa gebruikte bij het scheren.

Ik was een dorre boom die dag na dag

steeds heviger begon te branden.

Mijn leefwereld bestond uit schoolboeken,

waarin alles enkel en alleen door mannenogen werd bekeken,

en uit burenruzies en krotten, propvol zweterige

gasten met zwarte jassen en versleten laarzen. Ik vond het heerlijk

op een tennisveldje te zitten, of een strakke jeans te dragen,

lekker spannend rond mijn clitoris

en buitenste schaamlippen.

Toen wist ik nog niet dat mijn vagina iedereen aanging:

de overheid, mijn ouders, gynaecologen, onbekende mannen,

popen, met militaire epauletten onder hun pijen,

en erbovenop vrouwenbloed,

werkgevers, antiradicaliseringsambtenaren, militairen, neonazi’s, migratiediensten,

banken, conservatieve bewakers van de goede zeden,

en cultuurdragers die een glaasje cognac heffen

op god, gezin en vaderland.

Iedere maand bloedt mijn vagina,

dan gaat mijn lief naar de winkel om maandverband

(ik heb het graag dun en met een vleugje kamille).

Soms komt het bloed eruit in klontertjes,

net ronde helmpjes van piepkleine kosmonautjes.

Mijn menstruatiekosmos in miniatuur: mijn baarmoederplaneet,

eierstokkometen, de melkweg van mijn gezwollen vulva.

Soms vloeit het bloed zoals wodka

uit een souvenirfles met een speciale, smalle hals.

Soms is er geen.

Ik heb graag seks tijdens mijn maandstonden,

dan wordt mijn hele lichaam hypersensitief.

Ik vind het heerlijk als je penis onder mijn bloed zit,

of om me voor te stellen dat ook jij je maandstonden hebt,

dat jouw zoute warme bloed

uit dat kleine eikelgaatje druipt.

Ik vind het heerlijk als je handen kleven van mijn bloed,

als het opdroogt op je nagels en in de scheurtjes rondom,

ik vind heerlijk te voelen hoe in mijn buik mijn baarmoeder pulseert,

als een tweede hart, hoe mijn borsten opzwellen en heet worden,

alsof zo meteen de melk gaat stromen.

Je krijgt ze te drinken, mijn lief, ze zal vloeien over je gezicht,

over je zachte roze tepels (net die van een klein meisje),

je borsthaartjes gaan erin drenken,

je hals en je buikje – waarin je in mijn dromen

op een dag onze dochter dragen zal.

Ik vind het heerlijk als je over mijn vagina praat,

als we er samen een gesprek over voeren

terwijl je bovenop me zit

in mijn t-shirt en met de groene oorbellen aan

die je van mij gekregen hebt.

Ik vind het heerlijk als je zachtjes tegen mijn schaamlippen tikt.

Het is maar goed dat je die dingen doet buiten Rusland,

waar Joelija Tsvetkova gevangenis riskeert om haar tedere vaginatekeningen,

waar mijn vriendinnen bang zijn om elkaar op straat te kussen,

waar Katja en ik na school urenlang bij haar thuis op het tapijt lagen,

elkaar betastten, en transformeerden in een

zoute zee, en er dan

niet over durfden te praten.

Onze vagina’s en vulva’s worden ook wel poesjes genoemd,

maar ik heb niet echt een poesje,

maar wel een klein, donzig, rusteloos

decoratief huismuisje.

Zal ze sterven voor haar tijd?

Zal ze sterven in de kooi?

Op een keer betastte ik mijn muisje tijdens een les aan de unief,

ik betastte haar in een lege bus, terwijl die gleed door de nachtelijke stad,

tussen fabrieken en flats, begraafplaatsen en winkelcentra.

Ik betastte haar achter garages, op een herfstochtend,

gezeten op een roestige pijp,

ik betastte haar in de ambulance die me wegvoerde,

naar een operatie, en ik betastte haar na die operatie,

toen er in mijn ureter een sonde zat,

toen mijn ureter bloedde,

ik betastte haar, toen mijn buik gigantisch was,

op die muffe kraamafdeling,

toen ik in de kliniek in een potje piste,

toen ik ’s nachts al huilend piste in de oude datsjatuin,

vol sprinkhanen en nachtvlinders,

toen ik op de kade van de rivier Irtysj in mijn broek piste,

voor de lol, toen ik in de sneeuw piste,

bij de fabriekshal,

toen ik in het studentenhuis in het potje van mijn zoon piste,

toen ik na een biertje in het cultuurpark piste, terwijl ietsje verderop

flikken rondliepen,

ik betastte haar ’s zomers in een bos, terwijl insecten me belaagden,

en bomen me omhelsden.

Ik betastte haar, nadat ik per ongeluk met een scheermesje

in mijn schaamlippen en clitoris gesneden had,

na een ruzie met een vriend en na

een forensisch onderzoek,

na een trip naar het oncologisch centrum en na

een arrestatie, in een huurappartement,

en na de onlusten op het Bolotnaja-plein

en op het Marsveld.

ik betastte haar, terwijl ik Nicolaas van Casu las,

terwijl ik Gastev las,

Castoriadis,

Ernst Bloch,

L’éthique van Alain Badiou,

Ise monogatari,

een handboek fysica,

een bloemlezing Duitse poëzie,

Majakovski,

Jakobson:

(ik heb ze gepakt!).

Ik betastte mijn muisje, toen ik huilde en weg van je wilde gaan,

ik betastte haar, toen ik huilde en een kind van je wilde,

ik betastte haar, zittend op jouw gezicht,

ik betastte haar, mijn gezicht begravend in je donkere perineum,

en ook toen ik je gewoon in de ogen keek.

Toch ken ik haar nog steeds niet,

ik kan haar maar niet doorgronden,

mijn muisje,

ik ben bang en verlegen.

*

Maar ik vat haar graag in politieke termen op,

dat vind ik geil, dat trekt mij

van de platgetreden paadjes,

bij gebrek aan nieuwe activistische methoden

geeft mij dat hoop.

Vaginaal revolutioneren.

Vrijheid opeisen.

Ik denk dat mijn vagina

de overheid misschien wel echt eens een keertje kapot gaat maken,

die zelfverklaarde president gaat verdrijven,

de regering af gaat zetten,

het leger naar huis gaat sturen,

net als de geheime dienst, dat instrument van de verderfelijke macht,

dat ze de belastingen voor de armen af gaat schaffen,

dat ze af gaat rekenen met de politie,

met conservatisme en revanchisme,

dat ze corrupte rechtbanken gaat ontbinden en politieke gevangenen bevrijden,

dat ze het rotte Russische nationalisme gaat versmoren,

dat ze stokken in de wielen gaat steken van wie mensen vernedert en strafzaken fabriceert,

dat ze de oligarchie en het patriarchaat totaal gaat verneuken,

dat ze de troepen in het buitenland,

die alsmaar dieper oprukken,

op gaat slokken:

militarisme in mijn hol!

Mijn vagina is de liefde, de geschiedenis en de politiek.

Mijn politiek is het lichaam, de sleur, de zwaarmoedigheid.

Mijn hele wereld is de vagina. En die wereld draag ik,

al ben ik voor sommigen een te duchten vagina, een vechtlustige vagina. Dit was mijn monoloog.

RECORDED VIDEO OF THE CETRA ROUNDTABLE ‘TRANSLATING THE HOLOCAUST’ (14/9/2022, LEUVEN)

Yesterday evening, I had the pleasure of moderating a roundtable on ‘Translating the Holocaust’.

This was the fall event of CETRA, the KU Leuven Centre for Translation Studies – to which, after four years, as I’m saying goodbye as a director (but I stay on board). The roundtable was integrated in the 3-day seminar ‘Voicing the Silence: New Approaches in Russian and Ukrainian Literature on the Holocaust in the 21st Century’ (13-15/9/2022), an initiative of the CoHLIT-21 consortium and KU Leuven’s Department of Literary Studies, that looks into the afterlife of the Holocaust in contemporary Russian- and Ukrainian-language literature. The colleagues who organised this event were Marina Balina (Illinois Wesleyan University), Roman Katsman (Bar-Ilan University) and, last but not least, Kris Van Heuckelom (KU Leuven).

The invited experts of the roundtable included Yuliya Ilchuk (Stanford University), Anja Tippner (University of Hamburg), Olga Bukhina (New York) and Mateusz Świetlicki (University of Wrocław).

We talked about the translation of historical events into the Holocaust master narrative, the different approaches towards this narrative in Russia, Ukraine and Poland in the post-Soviet time, the circulation of children’s Holocaust literature (e.g. The Diary of Anne Frank) across national, linguistic and cultural borders. To conclude, the question was asked whether Russian literature is to be blamed for the ongoing Russian-Ukrainian war, which has important implications for the Holocaust remembrance. In the midst of war, can (translated) literature make a difference?