Мчатся тучи, вьются тучи; Невидимкою луна Освещает снег летучий; Мутно небо, ночь мутна. Еду, еду в чистом поле; Колокольчик дин-дин-дин… Страшно, страшно поневоле Средь неведомых равнин! |
Wolken razen, kringelen omhoog, de nacht is waas, gelijk de hemel. De maan, onttrokken aan het oog, verlicht het sneeuwvlokkengewemel. Verder in het vrije veld rijd ik… Het klokje is aan het klingelen en of ik wil of niet – ik heb schrik van de vlakten die me omsingelen. |
“Эй, пошел, ямщик!…” – “Нет мочи Коням, барин, тяжело; Вьюга мне слипает очи; Все дороги занесло; Хоть убей, следа не видно; Сбились мы. Что делать нам! В поле бес нас водит, видно, Да кружит по сторонам. |
‘Komaan, koetsier, wat is dat hier?!’ – ‘Ze zijn ten einde kracht, de paarden. Door die storm en wind zie ik geen zier, de weg ligt vol met sneeuw, m’n waarde. Sla me dood, maar bijster is het spoor; We zijn goed verdwaald. Wat nu gedaan? In het veld leidt ons een demon voor, en wervelt rond. Of is het een waan? |
Посмотри; вон, вон играет, Дует, плюет на меня; Вон – теперь в овраг толкает Одичалого коня; Там верстою небывалой Он торчал передо мной; Там сверкнул он искрой малой И пропал во тьме пустой”. |
Kijk daar: hij gooit zijn remmen los! Hij spuwt op mij en blaast een mist; Nu daar: een op hol geslagen ros drijft hij een kloof in met een list. Als een nooit geziene bonenstaak verscheen die duivel voor mijn ogen en fonkelde als een vonkje raak. Het duister heeft hem opgezogen.’ |
Мчатся тучи, вьются тучи; Невидимкою луна Освещает снег летучий; Мутно небо, ночь мутна. Сил нам нет кружиться доле; Колокольчик вдруг умолк; Кони стали… “Что там в поле ?” – “Кто их знает? пень иль волк?” |
Wolken razen, kringelen omhoog. De nacht is waas, gelijk de hemel; De maan, onttrokken aan het oog, verlicht het sneeuwvlokkengewemel. Het klokgetingel dat plots verstomt; Bijna verschraald zijn onze krachten; ‘Wat zit daar in het veld, verdomd? Een stronk of wolf?’ – de paarden wachten… |
Вьюга злится, вьюга плачет; Кони чуткие храпят; Вот уж он далече скачет; Лишь глаза во мгле горят; Кони снова понеслися; Колокольчик дин-дин-дин… Вижу: духи собралися Средь белеющих равнин. |
Ze snuiven, briesen, voelen wrevel. De woeste storm raast, huilt en giert; Kijk daar, hij draaft weg in de nevel, die door zijn vuuroogjes wordt versierd. Ze zijn in draf nu, onze beesten; Klokgetingel terwijl we rijden… Ik zie: een samenkomst van geesten, Op wit opflakkerende weiden. |
Бесконечны, безобразны, В мутной месяца игре Закружились бесы разны, Будто листья в ноябре… Сколько их! куда их гонят? Что так жалобно поют? Домового ли хоронят, Ведьму ль замуж выдают? |
Het zijn oneindige gedrochten die in de troebele maneschijn rondwervelen in kromme bochten alsof het novemberblaadjes zijn. Zoveel zijn er! Waarheen gedreven? Waarom zingen ze zo triest en hol? Verliet een huisgeest soms het leven, of is dit het trouwfeest van een kol? |
Мчатся тучи, вьются тучи; Невидимкою луна Освещает снег летучий; Мутно небо, ночь мутна. Мчатся бесы рой за роем В беспредельной вышине, Визгом жалобным и воем Надрывая сердце мне… |
Wolken razen, kringelen omhoog, de nacht is waas, gelijk de hemel. De maan, onttrokken aan het oog, verlicht het sneeuwvlokkengewemel. De demonen razen in een zwerm onder de eindeloze hemelschijf; Hun gekrijs en klagerig gekerm jagen mij de stuipen op het lijf… |
Vertaling © 2012 Pieter Boulogne. Een eerdere versie verscheen in Engelen en demonen. Een bloemlezing uit de wereldpoëzie. Samengesteld door Lara Sels & Eric Metz. Gent: Poëziecentrum, 2009. p. 30-33. Oorspronkelijke titel: “Бесы” (1830). |
[…] Demonen (1930) […]