Sergej Dovlatov: De derde afslag links

Sergej Dovlatov (1941-1999)

Onder de blik van haar man sloeg Lora de krant open.

‘Eens kijken,’ zei ze, ‘welke nieuwtjes er zijn.’

‘Geen,’ zei haar man, ‘Je zal zien. Ze hebben weer een of andere ambassade opgeblazen. Een Turkse diplomaat is doodgeschoten. En ergens in Pakistan is er een schoolbus gekanteld… Alles gaat zijn gangetje.’

Hij deed een wolkje melk in zijn zwarte koffie. Lora las hardop, terwijl ze zonder te kijken een stuk koek afbrokkelde:

‘Schulz verheugd over initiatief president Duarte… Giftige conserven in Japanse winkels…  Eleonor Roosevelt 100 jaar geleden geboren…’

Lora en Alik vormden een gelukkig jong koppel. Geluk zagen ze als natuurlijk en organisch, zoals gezondheid. Het leek hen dat tegenslag voor zieke mensen was weggelegd.

Ze hadden elkaar zes jaar geleden ontmoet in Moskou. Ze waren toen allebei net van de middelbare school af. Lora droomde ervan geschiedenis te studeren. Haar neef zei haar dat de Sovjetgeschiedenis vervalst was. Lora wilde zich verdiepen in de authentieke geschiedenis.

Alik droomde ervan arts te worden. Zijn lievelingsoma was gestorven aan kanker. Alik wilde zich verdiepen in de cancerologie.

Ze zakten allebei op hun toegangsexamen. Al hun kennissen waren ervan overtuigd dat dit te wijten was aan antisemitisme. Misschien was dat ook wel zo.

Lora en Alik beslisten om het over een jaar opnieuw te proberen. Dat jaar zouden ze zorgeloos en vrolijk doorbrengen. Ze hielden allebei erg van uitstapjes buiten de stad, muzikale komedies en lichte wijn. Ze hadden allebei tamelijk vermogende ouders. In feite hoefden Alik en Lora dus niet te werken. Alik kreeg een job op een stookplaats, en Lora zeulde met biljetten voor kindervoorstellingen.

Hun opvattingen waren ongeveer dezelfden. Ze vertelden hun vrienden politiek getinte grappen, ze hielden van spullen uit het buitenland en luisterden naar de BBC.

Alik en Lora woonden bij hun ouders in kleine tweekamerflats. Ze konden elkaar enkel buiten ontmoeten. Vandaar dat ze een jaar lang zoenden op het koertje achter de loodsen.

Alik en Lora bereidden zich niet voor op hun examens. Ze waren te zeer in de ban van de liefde. Bovendien nam het antisemitisme toe. Maar de massale emigratie begon.

Alik en Lora beslisten om weg te gaan. Op die manier konden ze in één klap verschillende problemen oplossen.

Hun ouders waren radeloos. Ten eerste waren hun kinderen van plan te trouwen. En daar kwam bij dat ze het land verlieten.

Alik en Lora stelden hun ouders gerust. Ze zeiden dat ze hen oploskoffie zouden sturen.

Ze leverden hun paspoorten in. Drie weken later kregen ze de toestemming om te emigreren. Ze hadden zich voorbereid op een lange strijd, maar mochten meteen vertrekken. Ze voelden zich zelfs ietwat verongelijkt.

Maar het gevoel verongelijkt te zijn ging snel voorbij.

Emigratie stond voor Alik en Lora gelijk aan een huwelijksreis.

Ze vestigden zich in New York. Na een jaar was hun kennis van de taal best acceptabel. Alik schreef zich in voor een cursus programmeren. Lora volgde een opleiding tot manicure.

Haar neef was intussen ook vertrokken naar het westen. Hij zei dat ook de Amerikaanse geschiedenis vervalst was. En aan kanker stierven hier volgens hem evenveel mensen als in de Sovjet-Unie.

Hij was een mislukkeling en een vlerk. Hij schold op iedereen. Voor hem waren het allemaal idioten, lafaards en oplichters. Op een keer zei Lora:

‘Je hebt aan iedereen een hekel!’

Haar neef antwoordde:

‘Hoezo dan, aan iedereen?’

Daarna ratelde hij:

‘Aikhenvald, Baratynski, Vampilov, Gillespie, Daumier, Jerofejev, Jaurès, Zorgenfrei… ’ Een seconde dacht hij na en vervolgde: ‘Ibsen, Koltsjak, Larionov, Monet, Nostradamus, Olejnikov, Parker, Rimbaud, Swift, Toergenjev, Wells…’ Hij haperde nog eens en rondde af: ‘Fitzgerald, Chodasevitsj, Tsvetajeva, Chaplin, Chagall, Eichenbaum, Joedenitsj en Jaspers!’

‘Tevreden?’ vroeg hij, en dook in een koelkast die niet de zijne was om een flesje gin…

Maar de neef kwam niet vaak.

Het ging Alik en Lora voor de wind.

Enkele maanden later werd Alik programmeur. Twee jaar later projectmanager. En nog een jaar later consultant voor een wel zeer kapitaalkrachtige internationale firma. Hij moest verre dienstreizen maken. Een keer moest hij naar Hawaï.

Lora werkte in een kapsalon met Amerikaanse clientèle. Lora zei altijd maar: “Russen krijgen we nauwelijks over de vloer. Onze prijzen liggen te hoog”. Lora verdiende twintigduizend per jaar. Alik dubbel zoveel.

Het duurde niet lang of ze kochten een huis. Het was een klein bakstenen huis in een van de slaapsteden van New York. Hier woonden vooral Amerikaanse joden, Polen en Chinezen. Russen waren hier absoluut niet.

Alik zei:

‘We hebben nauwelijks omgang met Russen…’

Alik en Lora werden dol op hun huis. Eigenhandig legde Alik de waterleiding en het dak. Daarna elektrificeerde hij de garage. Lora kocht gordijnen en een set porseleinen kookpotten.

Het was een mooi, gezellig en relatief goedkoop huis. In zijn kwaadaardigheid noemde de neef het “een mausoleum”.

Vrienden hadden Alik en Lora niet. Tot hun vrienden rekenden ze iedereen die op bezoek kwam. De neef nodigden ze steeds minder uit. Maar er kwamen steeds vaker Amerikaanse vrienden op bezoek. Bijvoorbeeld Aliks manager, Seth Appelbaum, een jolige dikkerd met veel lawaai. Meer dan een jaar lang kwam hij samen met zijn verloofde Shella Roach. Met hun vieren roosterden ze worstjes bij de veranda achteraan en dronken ze Budweiser.

Op een keer kwam Seth alleen. Op de vraag “Waar is Shella?” antwoordde hij:

‘We zijn uit elkaar. Ik was radeloos. Toen heb ik een nieuwe auto gekocht en ben ik verhuisd. Nu ben ik gelukkig… ’

Lora en Alik leefden comfortabel, maar zuinig. Iedere maand betaalden ze duizend dollar terug aan de bank. Plus de kosten voor telefoon, elektriciteit, gas, ontspanning…

Ze hielden erg van reizen, musicals en lichte cocktails. Ze wilden een hond in huis nemen, maar bedachten zich. Een hond zou de tapijten kunnen beschadigen. En in hun voorstad waren er geen inbrekers.

Lora en Alik hoorden dat sommige emigranten het moeilijk hadden. Waarschijnlijk waren het ongezonde mensen met een rotkarakter. Van het slag als de neef. Of kan je iemand die rechtstreeks uit de fles drinkt gezond noemen?

Alik en Lora gingen vriendelijk met elkaar om. Ze hadden het zo goed dat Lora soms uitriep:

‘Mijn lieve man, ik ben zo gelukkig!’

Ze hadden het zelfs zo goed dat ze zichzelf ergernissen bedachten. Alik zette een somber gezicht en zei:

‘Weet je, vanmorgen had ik bijna een fietser aangereden.’

Lora zette geschrokken ogen op:

‘Wees toch voorzichtiger. Ik smeek je, wees toch voorzichtiger.’

‘Maak je geen zorgen, schat. Ik heb een uitstekend reactievermogen…’

Soms kwam Alik thuis met een schuldig gezicht.

‘Je lijkt ontstemd,’ vroeg Lora, ‘wat scheelt er?’

‘Zal je niet boos worden?’

‘Dat weet ik niet. Zeg me wat er scheelt, of ik begin nog te huilen.’

‘Zweer dat je niet boos zal worden.’

‘Zeg me wat er is. Vertel me de hele waarheid!’

‘Alleen niet boos worden, schat. Ik ben in fout. Ik heb je Italiaanse laarsjes gekocht.’

‘Ben je niet goed snik?! We hadden toch afgesproken dat we zouden bezuinigen! Laat me eens kijken…’

‘Ik had er zo’n ontzettende zin in. En de kleur is origineel. Van dat bruin… Ben je niet boos? Zweer me dat je niet boos bent!’

Alik en Lora hadden de gewoonte om ’s zondags lang te ontbijten, te praten en te roken. Soms las Lora hardop een Russische krant. De problemen waar de emigranten zich druk over maakten vonden ze vergezocht.

‘Is het dan zo moeilijk,’ zei Lora, ‘om een Amerikaanse vakopleiding te volgen?’

‘Inderdaad,’ stemde Alik in, ‘je hebt gelijk. Het enige wat je moet doen is je losrukken uit dat Russische getto…’

Die ochtend namen Alik en Lora een lang ontbijt. Daarna deden ze boodschappen. Daarna keken ze televisie. Daarna vielen ze in slaap op de veranda.

En toen ze wakker werden zette Lora een mysterieuze glimlach op.

Alik veinsde een somber gezicht:

‘Wat is er met jou?’

‘Zal je niet boos worden? Zweer dat je niet boos zal worden.’

‘Wat is er dan gebeurd? Goed dan, ik zweer het.’

‘Ik heb tickets voor “Zorba the Greek”. Ontzettend dure. Ik heb ze overgenomen van Irene Berd. Haar dochtertje is ziek… Ben je niet boos?’

‘Ik was eigenlijk van plan om de garage te verven. Maar als je zin hebt om te gaan…’

‘Ik heb ontzettende zin om te gaan.’

‘Om acht begint het? Dan moeten we ons omkleden en vertrekken.’

‘Mijn lieve man, ik ben zo gelukkig!’

Zo’n veertig minuten later reden ze al over de highway.

Alik reed licht en zelfverzekerd. In zijn rechterhand walmde een sigaret. Lora had zich geïnstalleerd op de achterbank.

Ze reden voorbij het kerkhof, het park en nog voor de brug sloegen ze links af. Boven de daken flikkerde de reclame “Philip Morris” aan en uit. Uit de Buick in de voorste rij klonk een radio.

Het was het eigenaardige tijdstip waarop het nog licht is, maar de lantaarns al branden. De muren van de pakhuizen waren donkerder dan de hemel. De reclamelichtjes brandden onderbroken en ongelijkmatig.

Alik keerde zich naar zijn vrouw:

‘We nemen een binnenweg, door de tunnel. Daarna onder de spoorbrug langs het viaduct. Bij de kerk slaan we nog eens links af. En dan de rivier volgen tot aan Manhattan.’

‘Rij maar zoals je nodig vindt,’ zei Lora.

‘Goed dat je tickets hebt gekocht,’ vervolgde Alik, ‘ik ben heel erg blij. We moeten niet gezapig worden. Morgen nog abonneer ik ons op een kwaliteitskrant.’

‘Eén met wat minder reclame. Of ik verlies mijn humeur. Weet je wat me zo ergert aan Amerika? Hier is altijd wel iets wat zelfs voor vermogende mensen onbetaalbaar is. Zelfs als je zestigduizend per jaar verdient.’

‘Okey! Dan moeten maar we tachtigduizend of negentigduizend verdienen. Maak je maar niet ongerust, dat komt er wel van. Chris en Barney stellen me erg op prijs.’

‘Ik lig ook in een goede lade. Isa nodigt me steeds vaker uit op de lunch. In september heeft ze me parfum gekocht. Of liever, eau de cologne.’

‘De prijs heeft geen betekenis. Het gaat om het gebaar…’

‘Ze stelt me op prijs.’

‘Daar twijfel ik niet aan… Ik heb de indruk dat we de tunnel voorbij zijn gereden. Heb je niet opgelet?’

‘Ik heb er niet aan gedacht.’

‘Okey, de richting zit goed. We zullen slechts een drietal minuten vertraging oplopen.’

‘Wees een beetje aandachtiger…’

Het was donker geworden. De reclamelichtjes waren helderder en opdringeriger. De trottoirs lagen bezaaid met vuilnis. Bij de winkels waren goedkope kleren uitgestald. Rond de bars schoolden dubieuze figuren samen. Vooral zwarten en latino’s.

Lora voelde zich ongemakkelijk worden. Ze had geen zin meer in theater. Ze wilde thuis zijn en televisie kijken. Ze wilde een cocktail drinken en muziek beluisteren. En op dat moment hoorde ze:

‘Zijn we dan werkelijk Harlem binnengereden?’

‘Het kan niet zijn!’

‘Ik vrees dat het zo is. Zonet reden we nog op de Lenox Avenue. Voor ons ligt de honderd éénentwintigste straat. We bevinden ons iets boven Central Park. Kijk eens rond, de sfeer zegt genoeg.’

‘We moeten de weg vragen aan een politieagent.’

‘Ik vrees dat hier geen agenten zijn.’

‘O hemeltje!’

‘Geen paniek. Alles komt goed. Harlem is heus niet zo hels als ze wel zeggen. Kijk, daar loopt een vrouw met kind…’

Ze reden verder. Ze kwamen steeds meer vervallen huizen tegen. De lege vierkante ramen waren opgevuld met duisternis.

Langs de muren zwierven clochards. Op de kruispunten verzamelden groepjes zwarten, bijna niet te onderscheiden van de duisternis. De gesprekken werden overstemd door het gekerm van autoradio’s.

Alik sloeg opnieuw links af en remde.

‘Ik denk dat we een doodlopende straat zijn ingereden. Zie je, daar staan van die borden. Ik moet uitstappen om de weg te vragen.’

‘Vraag de weg zonder uit te stappen.’

‘Dat gaat niet. Zwarten drukken zich uit in een vreselijk jargon. Op afstand is het heel moeilijk om hen te verstaan.’

‘Roep er dan één naar hier.’

‘Dat vinden ze misschien beledigend.’

Alik stapte uit de auto. Hij zei:

‘Vergrendel voor alle zekerheid de deuren van binnenuit.’

‘Ik ben bang.’

‘Dat hoeft niet. Ik kom immers overeen met eender wie. Het schorriemorrie heeft me altijd al gerespecteerd.

‘Kom zo snel mogelijk terug…’

Voor hem strekte zich een bouwterrein uit. Er stond een compressor bedekt met een zeildoek. Achter de triplexpanelen was de donkerte van een diepe put zichtbaar. Op de rand zaten drie of vier schooiers. Dichter bij de auto, bij het scheefgezakte neonuithangbord “Grocery”, stonden er nog twee. De eerste was een gigant met een zeemanspet. Om de schouders van de tweede hing iets dat op een deken leek. De geur van marihuana was te ruiken van op tien passen afstand.

Vriendelijk glimlachend stapte Alik op hen toe:

‘Aangenaam avondje, vrienden, vinden jullie niet? Ik wilde vragen hoe ik hier vandaan kom.’

Vanonder de deken klonk:

‘Hoe ben je hier verzeild geraakt, blanke man?’

‘Mijn vrouw en ik zijn verkeerd gereden, we zijn de weg kwijt… Blank of zwart, wat maakt het uit?’

Nu sprak de gigant met de pet:

‘Een zwart gezicht of een wit gezicht, als dat geen verschil is! Een zwart gezicht of een witte ziel. Een wit gezicht of een zwarte ziel. Ik ben zwart, hoeveel ik me ook was, en jij bent blank, zelfs als je in het slijk ligt…’

‘Alle mensen zijn elkaars broeders,’ zei Alik zonder overtuiging.

‘Fout,’ werd tegengeworpen vanonder de deken, ‘er zijn er zwarte, en er zijn er blanke. Wij zijn zwarten, zielsmensen. Wij hebben de soulmuziek. Blanken hebben geen ziel. Ze hebben enkel maar gedachten, gedachten, gedachten…’

‘Maar ik vroeg toch gewoon de weg. We zijn verdwaald, begrijpen jullie?’

De gigant nam een slok van een flaconnetje en zei:

‘Hoepel op! Want zo meteen zet de wind op en dan waait je hoed nog weg!’

Alik streek zich mechanisch door de haren.

De gigant gaf het flaconnetje aan zijn buur. Ook hij nam een slok en zei:

‘Is dat mannetje soms van de politie?’

De gigant antwoordde:

‘De politie heeft hier niets te zoeken. Ik, Fatty Trucksa, ben hier de politie.’

‘Prince-general Negovia-Sherman,’ stelde het type met de deken zich voor.

De gigant vroeg:

‘Ga je niet weg, blanke man? Wil je dat ik je de weg naar Manhattan wijs? Kom hier, ik zal je de weg wijzen.’

Als gehypnotiseerd stapte Alik naar voren. Het leek hem dat de gigant aan de ritssluiting van zijn jasje prutste. Daarna glom er iets in zijn hand. Mogelijks een korte gummiknuppel. Of een stuk rubberen slang. En op dat moment, plotseling, snapte Alik het. De zwarte bandiet met de glimlach zwaaide met zijn afgrijselijke vlees.

Langzaam stapte Alik achteruit in de richting van de auto. Hij werd niet gevolgd. Vanonder de deken klonk een lach. De zwarte gigant spuwde en maakte een dansje…

Twee seconden later zat Alik in de auto. Zonder een woord te zeggen reed hij achteruit. Lora keek haar man verschrikt aan.

Bij de benzinepomp keerde Alik zich om.

‘We rijden naar huis,’ zei hij, ‘in Godsnaam. Ik denk dat ik me de terugweg wel kan herinneren. We reden juist. Ik heb alleen één verkeerde afslag genomen.’

‘Is er wat gebeurd?’

‘Het heeft niets om het lijf. Goed dat ik me heb weten in te houden. Goed dat ik dat type niet heb afgeslagen.’

‘Waarom dan? Hebben ze je beschimpt? Wat heeft ie dan gedaan? We moeten de politie erbij halen…’

‘Dat heeft geen zin. Het heeft niets om het lijf… Een zwarte bandiet… Ik weet zelfs niet hoe ik het je moet zeggen… In één woord, hij heeft me zijn lid laten zien…’

Lora slaakte een zacht gilletje. Pas twee minuten later begon ze opnieuw te spreken:

‘Waarom heeft ie dat gedaan? Wat wilde hij daarmee zeggen?’

‘Ik weet het niet. Hij toonde het, dat is alles.’

‘Dat vind ik niet prettig!’

‘Denk je soms dat ik het wel prettig vind?’

‘Ik weet het niet… Ik ben ontzet…’

Alik raakte zijn vrouw aan bij de schouder:

‘Ben je boos?’

‘Ik vind het gewoon niet prettig. Ik vind het afgrijselijk. Afgrijselijk en walgelijk vind ik het!’

Lora begon te huilen. Alik probeerde zich de terugweg te herinneren en kon zich nu niet laten afleiden. Hij zei:

‘Volgende keer neem ik een hakmes mee uit de keuken.’

‘Ben je van plan om hier vaak te komen?’ vroeg Lora snikkend.

Tien minuten later kwamen ze uit op de snelweg. Nog een halfuur later waren ze thuis. Alik had thee willen drinken, maar Lora nam een pilletje en viel in slaap. Alik keek wat televisie en legde zich op de veranda.

De volgende ochtend was alles zo goed als vergeten. Alik en Lora waren opnieuw gelukkig.

‘Naar theater,’ zei Lora, ‘hoeven we niet zo nodig.’

‘Zeker niet met kabeltelevisie in huis,’ stemde Alik in…

De neef werd een jaar later in de metro met een metaaldraad bijna doodgewurgd. En dan nog wel in een van de beste wijken van de stad.

[Originele titel: Tretij povorot nalevo. Bron: Vstretilis’, pogovorili. Sankt-Peterburg: Azbuka, 2003. pp. 65-74. Vertaling verschenen in Tijdschrift voor Slavische Literatuur]

Getagged
%d bloggers liken dit: