Het is gebruikelijk om deze rubriek te openen met de gedachte dat wetenschappelijk onderzoek niet het werk is van één man, en prompt een waslijst met namen tevoorschijn te toveren. Deze subtiele lofzang op de eigen bescheidenheid misstaat ook hier niet, maar het komt mij gepast voor om in de eerste plaats te waarschuwen voor het gevaar dat aan het schrijven van een proefschrift verbonden is: dat men onder het juk van professionele eenzaamheid met de dag meer begint te lijken op de ondergrondse man of op een ander getormenteerd personage van Dostoevskij. Dat deze metamorfose zich in mijn geval slechts ten dele heeft voltrokken, ook al dook op een bepaald ogenblik in de nabije verte een dubbelganger op, is de verdienste van één mens: Eva.
Behalve aan haar ben ik erkentelijkheid verschuldigd aan mijn promotor en copromotor, Emmanuel Waegemans en Reine Meylaerts. Zonder hun aanmoedigend vertrouwen en waardevolle aanbevelingen zou deze dissertatie niet binnen een redelijke termijn tot een goed einde zijn gekomen. Lieven D’hulst komt de niet geringe verdienste toe mijn ogen geopend te hebben dat mijn aanvankelijk plan afstevende op een miskraam. Mijn ouders dank ik voor hun steun en geduld, mijn zus voor de kennismaking met Dostoevskij een dozijn jaar geleden, Benjamin De Mesel voor de aangereikte literatuur, de medewerkers van het Centre for Translation Studies voor de talrijke gelegenheden om inspirerende vertaalwetenschappers te ontmoeten, Vladislav Tretjakov en Francis Mus voor het gedeeld cafeïnegebruik, Rita Bueno Maia voor haar buitensporig enthousiasme, Arthur Langeveld en de medewerkers van het Expertisecentrum voor Literair Vertalen voor de kennismaking met de praktijk van het literair vertalen, de redactieleden van De leeswolf voor de kennismaking met de praktijk van de literaire kritiek, het personeel van het Interbibliothecair Leenverkeer voor het geleverde speurwerk, Cees Willemsen voor het kopieerwerk, Willem Weststeijn en Irina Michajlova voor de gesuggereerde verbeteringen, en Wim Honselaar voor de eindredactie.
Hoewel aan dit boek lang gesleuteld en geschaafd is, zijn niet alle onvolkomenheden weggewerkt. Vast staat dat het verwijt van zwaarlijvigheid, dat Dostoevskijs werken met grote regelmaat door zijn vroege westerse critici werd aangewreven, op mijn geesteskind van toepassing is. In dit opzicht is het niet anders dan billijk dat ook u, dat wil zeggen mijn lezer, in mijn dankbaarheid deelt. Ik hoop dat wie de moed en het geduld opbrengt om deze geschiedenis te doorworstelen beloond wordt met inzicht in de vroege Nederlandse receptie van Dostoevskij. Dat was althans het opzet van deze studie.
[Gepubliceerd in Pieter Boulogne. Het temmen van de Scyth. De vroege Nederlandse receptie van Dostoevskij. Amsterdam: Pegasus, 2011. 770 p.]
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.