De bloemlezing gedichten Uit het archief van ongeschreven brieven van de in Rusland geboren Litouwer Eugenijus Ališanka (1960) is om drie redenen een gedurfde publicatie. De eerste reden is gekend: behoudens de enkele dichtregels waaraan doodsprentjes hun naargeestigheid ontlenen wordt poëzie bitter weinig gesmaakt door het grote publiek. Ten tweede omdat er in het Nederlandse taalgebied geen noemenswaardige interesse is voor de Litouwse literatuur. Voor zover we er ons überhaupt voorstellingen over maken, rekenen we haar gemakshalve tot de categorie van de (post-)Sovjetliteratuur, waarvan we grotere vertegenwoordigers verkiezen. Een derde reden is dat Ališanka, die naast poëet ook essayist, vertaler en ingedommelde wiskundige is, geen internationale faam heeft. Zelfs onder zijn dichtende landgenoten neemt hij (nog) geen prominente plaats in. Dat het toch gekomen is tot deze uitgave, is de persoonlijke verdienste van de in de Slavische talen gevormde dichteres en vertaalster Jo Govaerts. Terwijl ze zichzelf de ontoegankelijke Litouwse taal eigen maakte ‒ wat weinigen haar na zullen doen ‒, kwam ze in aanraking met Ališanka. Onder meer omdat ze in hem een zielsverwant herkende van de gevierde Poolse dichter Zbigniew Herbert, gaf ze hem, in weerwil van alle pragmatische bezwaren, een stem in het Nederlands.
Men hoeft geen doorgewinterde poëziefanaat te zijn om de gedichten van Ališanka te kunnen appreciëren. Misschien is eerder het omgekeerde het geval. De klassieke dichterlijke kunstgrepen, zoals rijm en alliteratie, zijn namelijk niet aan hem besteed. Zijn postmoderne poëtica impliceert een zerotolerantie voor hoofdletters en interpunctie ‒ die evenwel niet tot in de puntjes gerespecteerd is in de vertaling ‒, wat aan zijn gedichten een aandoenlijke ongedwongenheid verleent. Slechts per uitzondering wordt expliciet een opdeling in verschillende strofen aangereikt. Hiertegenover staat een passionele overgave aan beelden en metaforen. Voor de uitwerking hiervan worden alle taalregisters opengetrokken, van ‘paardenstront’ via ‘broeikaseffect’ tot ‘hexameter’ en ‘artritis’. Zijn inspiratie put Ališanka uit persoonlijke herinneringen (‘de ontblote dijen van jonge kolchozemeisjes en vooral van die ene’), het leven van alledag (‘leeg ben ik net als de badkamerspiegel die / heel de zomer alleen werd gelaten’), reizen (‘het bronzen mannetje dat pist’), literatuur en mythes (‘ik mis je de vriendschap van dionysos wordt opdringerig’), en de geschiedenis (‘op baltrameusnacht [sic] verstopte ik mij in het hooi’). Hoewel bepaalde bekommernissen van Ališanka verband houden met zijn familiaal en nationaal Sovjetcommunistisch trauma, maakt hij een kosmopolitische indruk. Aan de grondslag hiervan ligt het feit dat zijn gedichten getuigen van een grote algemene kennis en brede belangstelling. Toch zijn ze gespeend van pedanterie. Ališanka is niet geïnteresseerd om de lezer onder de indruk van zijn eigen persoonlijkheid te brengen, maar wel om hem zijn geïnspireerde gevoelens, impressies, gedachten en twijfels over een veelheid aan onderwerpen in poëtische vorm aan te bieden. Niet noodzakelijk om deze op hem over te dragen, maar wel om hem in vervoering te brengen. Aangezien dit lukt, heeft de Litouwer zijn Nederlandse stem ten volle verdiend.