Mircea Cărtărescu: De wetenden

De Roemeen Mircea Cărtărescu (1956) wordt door sommigen gedoodverfd als Nobelprijswinnaar, maar bij ons geniet hij amper bekendheid. In de jaren tachtig debuteerde hij als dichter, waarna hij zich op het proza wierp. Na de Roemeense revolutie begon hij aan een tot vandaag voortdurende academische carrière in de literatuurgeschiedenis. Dit weerhield hem er niet van om tegelijkertijd een omvangrijk oeuvre bijeen te schrijven, waarmee hij in eigen land zowat alle belangrijke literaire prijzen wegkaapte. Zijn trilogie Orbitor (Verblindend) ontlokte bij zijn vertaling in het Duits, als Die Wissenden, aan de toonaangevende Duitse critici een kreet van bewondering.

Het is geen sinecure om samen te vatten waarover De wetenden verhaalt; dit is niet geheel duidelijk. Vast staat alleszins dat de roman grotendeels opgevat is als een uitgesponnen monologue intérieur van een terugblikkende autobiografische verteller, die door zijn soms pedante eruditie gemakkelijk geïdentificeerd kan worden als het geesteskind van een geleerde. Er is echter ook een tweede, alwetende verteller, die lezer begeleidt op historische excursies naar het door de nazi’s bezette Roemenië, of naar de moerassen van Louisiana.

In de opeenstapeling van filosofische overpeinzingen, dromen en zijdelingse verhaallijnen, waarvan sommige de excessen van het Roemeense communisme satirisch uitbeelden, valt met moeite een geheel te ontwaren. De schrijver lijkt wel op drift. Het ogenschijnlijk stuurloze verhaal concentreert zich rondom de geleidelijke ontsluiering van het hoofdpersonage als profeet van een immanente religie, die aangehangen wordt door een wereldwijd netwerk van ingewijden. Het is zeer de vraag waar het Cărtărescu in de uitbeelding van deze sekte om te doen is. Wellicht heeft het te maken met zijn eigen bewering dat zich in de kern van dit boek niets anders bevindt ‘dan een gele, verblindende, apocalyptische kreet…’ Het dominante thema is de geruststellende gedachte dat er een soort van kosmische harmonie bestaat. Die wordt in dit boek te pas en te onpas metaforisch gesuggereerd aan de hand van de anatomie van het menselijke lichaam.

De prachtige, gedurfde beeldende taal maakt zonder twijfel het treffendste kenmerk van deze tekst uit. De conventies over de dosering van beeldspraak in proza worden echter dermate met de voeten getreden dat je soms de indruk krijgt een dichtbundel in handen te hebben. Dit werkt vooral storend wanneer de auteur de poëzie aanwendt om zijn eigen existentiële verwarring en spirituele behoeften op de lezer over te brengen ‒ wat eerder regel dan uitzondering is. Dit draagt ertoe bij dat je door consternatie bevangen wordt wanneer je tot slot van dit lijvige boek de woorden ‘Einde van het eerste deel’ ontmoet. Toch kan het zijn dat de twee volgende, nog onvertaalde delen dit boek in een nieuw licht plaatsen, waardoor het alsnog aan kracht wint. Dat valt gezien de internationale erkenning zelfs te vermoeden.

[Gepubliceerd in De leeswolf]

Getagged
%d bloggers liken dit: