Dit boekje bevat de weerslag van zestien interviews die een klein legertje gerenommeerde Nederlandse journalisten, waaronder Henk Terlingen, Bibeb en Ischa Meijer, tussen 1967 en 1999 afnam van Karel van het Reve. Het is niet belangwekkend.
Vrijwel alle ideeën die in de interviews aan bod komen had Van het Reve al eens uiteengezet in zijn essays – en dan nog stukken helderder en leuker. Een uitzondering op deze regel vormt de toelichting bij de werking van de Herzenstichting, een uitgeverij die tot doel had om Sovjetdissidenten uit de onbekendheid te halen. Ronduit vervelend is dat sommige echo’s uit Van het Reve’s publicaties binnen de geselecteerde interviews meermaals voorkomen. Zoals dat hij de laatste decennia van zijn leven enkel nog poep en gebakken spek kon ruiken.
De gestelde vragen zijn niet allemaal zinvol. Theodor Holman spant hierin de kroon. Hij lijkt wel op bezoek gekomen om zijn poëziealbum te vervolledigen. Van het Reve wordt gevraagd om zijn lievelingskwaliteit, zijn lievelingsbezigheid, zijn lievelingsland, zijn lievelingsschrijvers enzovoort te noemen. Ieder van die vragen wordt onthaald op een weerbarstig ‘ik weet het niet’. Nee, dan liever de vraaggesprekken, in deze bundel niet opgenomen, die Van het Reve met zichzelf voerde. Al was het maar omdat hij zichzelf als interviewer fouten in de mond legde die hij als geïnterviewde met gespeelde pedanterie verbeterde.
Ook wie niet op zoek is naar ideeën, maar dit boek ter hand neemt om meer te weten te komen over het privéleven van Nederlands meest geciteerde essayist, wordt karig bedeeld. Wel komen we te weten dat hij niet beschroomd was om een lezing te houden voor een tweeduizendkoppig publiek, maar wel om de ober te roepen, dat zijn gierigheid dermate legendarisch was dat een journalist zijn interview afsloot met de vraag of hij op subtiele wijze iets hoorde achter te laten voor het hem geoffreerde kopje koffie, dat hij weinig begrip kon opbrengen voor de homofilie van zijn broer, dat hij lid was van een vereniging voor euthanasie die hij ‘de zelfmoordclub’ noemde, en dat hij op het einde van zijn leven ook geen poep meer, maar enkel nog gebakken spek kon ruiken. Wie dit net te weten is gekomen, mag aan U mag me alles vragen voorbijlopen als ware het een bedelaar met gouden schoenen: zonder geld aan uit te geven.
[Gepubliceerd in De leeswolf]
[…] Leeswolf, Pieter Boulogne, 22 okt 2011 […]