Flip Treffers, “Vladimir Vladimirovitsj en ik” Karel van het Reve en Nabokov. Amsterdam: Uitgeverij Carson, 2015. 143 p. ISBN 978-90-823415-0-8.
“Vladimir Vladimirovitsj en ik” Karel van het Reve en Vladimir Nabokov is de titel van een intrigerende publicatie van de nieuwe uitgever Carson. De auteur is de zeer onlangs overleden Flip Treffers, die op de achterflap voorgesteld wordt als voormalig hoogleraar-directeur van het Academisch Centrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie Curium te Oestgeest. Als je zijn naam googelt, blijkt dat hij een decennium geleden overhoop kwam te liggen met de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie, omdat hij haar beschuldigde van fraude om het gebruik van antidepressiva bij kinderen te bevorderen.[1] Dat is treffend, want Treffers ontpopt zich ook in “Vladimir Vladimirovitsj en ik” tot een klokkenluider. De opzet van dit boekje is namelijk de ontmaskering van de gevierde Nederlandse essayist Karel van het Reve (1921-1999) – dezelfde als degene aan wie we van Arnon Grunberg drie keer per jaar mogen refereren als halfgod[2] – als plagiaris.
Hoe komt iemand erbij om, ruim een kwarteeuw na dato, Karel van het Reve van wetenschapsfraude te beschuldigen? Het antwoord is verrassend. Flip Treffers (p.18) geeft aan geen persoonlijke motieven in relatie tot Van het Reve te hebben. ‘Tot voor kort had ik weinig van hem gelezen,’ onderstreept hij. Intussen heeft hij zich ingelezen, maar een bewonderaar van Van het Reve is hij er niet door geworden. Wel integendeel: hij verbaast zich oprecht over de roem die de Nederlandse slavist oogstte bij zijn leven en noemt het ‘een prestatie’ dat zijn bewonderaars enkele jaren geleden ‘het geld voor de uitgave van diens Verzameld Werk bij elkaar hebben gekregen’ (p. 129).
Het essay van Flip Treffers spruit niet voort uit zijn afkeer van Van het Reve, die er in de loop van het onderzoek bij lijkt gekomen, maar wel uit zijn adoratie voor de Amerikaans-Russische schrijver Vladimir Nabokov. Bij de Dostojevski-vertaler Hans Boland heeft hij namelijk gelezen dat ‘Van het Reves standpunten over Dostojevski rechtstreeks overgenomen lijken van Vladimir Nabokov’ (p. 18, mijn cursivering). Hij is gealarmeerd. ‘Wie Nabokov plagieert, doet hem onrecht,’ zo meent hij (p. 19). Een onderzoek wordt ingesteld.
De onderzoeksmethode van Treffers kan je zeker wetenschappelijk noemen. Hij maakt overvloedig gebruik van bronnen, die hij netjes in voetnoten en een uitgebreide bibliografie aangeeft. De werkhypothese dat Van het Reve zijn mosterd gestolen heeft van Nabokov wordt onderzocht aan de hand van een vergelijking tussen hun opvattingen over Dostojevski, Sartre en Freud. Dostojevski krijgt in verhouding het leeuwendeel van de aandacht. Dat is ook logisch, aangezien de uitspraak van Hans Boland over Dostojevski als startschot diende voor deze beschuldigende vingeroefening.
Nabokovs en Van het Reves kritische en artistieke relatie tot Dostojevski worden in comparatief perspectief onder de loep genomen. De conclusie luidt dat er van plagiaat geen sprake is, maar dat ‘de opvattingen van Van het Reve over Dostojevski een opvallende overeenkomst vertoonden met die van Nabokov’ (p. 73). Dat wisten we natuurlijk van Van het Reve zelf al, aangezien hij ermee koketteerde ‘secretaris’ geworden te zijn van ‘de anti-Dostojevskiclub’, waar volgens hem ook Nabokov lid van was.[3] Treffers zet echter nog een stap verder: ‘Van het Reves opmerkingen over Dostojevski’s voordracht bij de Poesjkin-herdenking zijn waarschijnlijk ingegeven door Nabokov. En men herkent thema’s uit diens colleges bijvoorbeeld in de opmerkingen van Van het Reve over de beïnvloeding door Ann Radcliffe en Eugène Sue en over Dostojevski als auteur van ideeënromans’ (p. 74).
Hier laat Treffers een steek vallen. In zijn adoratie voor Nabokov gaat hij er namelijk impliciet vanuit dat diens opvattingen over Dostojevski puur oorspronkelijk zijn. Hij laat na te onderzoeken in welke mate Nabokov zelf schatplichtig was aan de “idées reçues” over Dostojevski. Als Treffers deze heuristische fout niet zou gemaakt hebben, zou hij opgemerkt hebben dat de anti-Dostojevski-club – om even de bewoordingen van Van het Reve te gebruiken – minstens even oud is als de westerse roem van Dostojevski. De stichter ervan was de ongezien invloedrijke Franse criticus Eugène-Melchior de Vogüé, die ondanks zijn bloedhekel aan Dostojevski’s schrijfstijl, romancompositie en rijpste romans (waaronder De idioot en De gebroeders Karamazov), enkele van zijn boeken met groot succes populariseerde in het Parijs van de jaren 1880.[4] De idee dat Dostojevski veel Sue gelezen had en hem ook imiteerde, circuleert al in de westerse literaire kritiek sinds het midden van de jaren 1880. Dat zowel Nabokov als Van het Reve het over de invloed van Sue op Dostojevski heeft, hoeft dus niet te betekenen dat de een het van de ander overgenomen heeft. Hetzelfde geldt voor andere kritiek aan het adres van Dostojevski – hoe origineel en zonderling die voor een hedendaagse lezer ook mag klinken. In het licht van de diepgewortelde traditie van de Dostojevski-kritiek à la Vogüé zijn de overeenkomsten tussen de opinies van Van het Reve en Nabokov over Dostojevski helemaal niet zo spectaculair.
Op basis van zijn vergelijking tussen de meningen van Van het Reve en Nabokov over Sartre en Freud kan Treffers evenmin hardmaken dat er plagiaat in het spel is, wat hijzelf ook ruiterlijk toegeeft. Wie denkt dat Treffers zijn prooi na 115 pagina’s dan maar smetteloos laat gaan, heeft het echter mis. Hij voegt namelijk nog 14 pagina’s aan zijn essay toe, waaruit moet blijken dat hoewel Van het Reve misschien geen plagiaat pleegde ten opzichte van Nabokov, hij toch een doortrapte plagiaris was.
Centraal in het slot staan de overeenkomsten tussen enerzijds het bekende essay van Dostojevski’s biograaf Joseph Frank over Freuds Dostojevski-beschouwing, en anderzijds het essay dat Van het Reve hierover geschreven heeft.[5] Zoals Van het Reve zelf al schreef, komen Frank en hijzelf beiden tot de conclusie dat er nauwelijks een band bestaat tussen wat Freud over de epilepsie van Dostojevski beweerde en de over Dostojevski bekende feiten.
Treffers heeft uiteraard wel gelijk dat Van het Reve in wetenschappelijk opzicht tekort schoot. Het stuk van Frank over Freud en Dostojevski, dat het zijne voorafging, had Van het Reve namelijk moeten kennen, en verwerken en vermelden in zijn eigen stuk. Of de Leidense hoogleraar Russische letterkunde de redenering over Freud en Dostojevski van Frank gestolen heeft, dit bovendien moedwillig verdoezelde, en dus het door Treffers bij wijze van conclusie toegekende etiket ‘plagiaris’ verdient, wordt in “Vladimir Vladimirovitsj en ik” echter niet staalhard gemaakt. Dat blijft een subjectieve aangelegenheid. Je kan geloven dat hij het heeft overgenomen, of toevallig tot dezelfde conclusie gekomen is, net zoals je als lezer van Van het Reve, Nabokov of Dostojevski kan houden, of niet. Bovendien is die beschuldiging eigenlijk niet zo bijster relevant voor de reputatie van Van het Reve. Hij wordt per slot van rekening niet zozeer geroemd als baanbrekend of solide wetenschapper, dan wel als essayist, en dan vooral om zijn humoristische schrijfstijl.
“Vladimir Vladimirovitsj en ik” is bij lange niet zo onderhoudend als de gemiddelde pennenstreek van Van het Reve, maar toch is het een leesbaar essay. Voor wie meer wil weten over de Dostojevski- en Freud-opvattingen van Nabokov en Van het Reve is het zelfs lezenswaardig. Bovendien vormt het een goed excuus om werk van beide auteurs nog eens ter hand te nemen. Een hier passend voorbeeld is het door Treffers vermelde jeugdgedicht ‘Dostojevski’ (1919) van Nabokov, dat prima als lijflied zou kunnen dienen van de hele anti-Dostojevskiclub:
Op aarde klagend als in de hel was het met monsterachtigheid dat hij in zijn profetische ge-ijl de gesel beschreef van onze tijd. Zijn nachtschreeuw zette God aan het denken:
|
[1] Zijn aantijgingen zet Flip Treffers uiteen in een interview met het tijdschrift PSY (2005, Nr. 7, pp. 4-8). Zie http://www.zielenknijper.nl/wp-content/uploads/2009/06/interview_-_flip_treffers_over_de_macht_van_de_farmaceutische_industrie.pdf
[2] Grunberg, Arnon. Karel heeft echt bestaan. Over het werk van Karel van het Reve. Van Oorschot. 2008.
[3] Van het Reve, Karel. Verzameld werk. Deel 5. 2010, p. 12.
[4] Boulogne, Pieter. Het temmen van de Scyth De vroege Nederlandse receptie uan F.M. Dostoevskij. Amsterdam: Pegasus, 2011 (‘Pegasus Oost-Europese Studies’ 17). 770 p.
[5] Joseph Franks essay ‘Freud’s Case-History of Dostoevsky’ verscheen oorspronkelijk in 1975. Het werd opgenomen in het eerste deel van zijn Dostojevski-biografie, Dostoevsky. The Seeds of Revolt, 1821-1849 (Princeton University Press, 1979, pp. 379-391). Het gelijkaardige essay van Van het Reve is getiteld ‘Vooroordeel tegen Dostojevski’ en verscheen voor het eerst in 1982 in de bundel Freud, Stalin en Dostojevski. Een heruitgave is opgenomen in deel 5 van zijn Verzameld werk (Van Oorschot, 2010, pp. 9-20)
[6] Mijn vert. uit het Russisch.
[Recensie verschenen in Spiegel der Letteren. 2015, Nr. 4. pp. 458-461]
[…] ben het trouwens niet eens met Pieter Boulognes die in zijn bespreking ervan zegt dat het ‘bij lange niet zo onderhoudend [is] als de gemiddelde pennenstreek van […]