[De onderstaande tekst komt uit de dissertatie Het temmen van de Scyth. De vroege Nederlandse receptie van F.M. Dostoevskij. Klik hier voor de inhoudstafel.]
De in dit boek voorgestelde onderzoekresultaten laten zich in de volgende regels samenvatten. In de Duitse en Franse literaturen werd Dostoevskij in het midden van de jaren 1880 vooral om zijn aandacht voor sociale excessen en christelijk geïnspireerde naastenliefde ervaren als een belangrijke correctie en aanvulling op het eigen repertoire, dat de eigentijdse behoeften niet langer kon bevredigen. Vandaar dat hij op slechts enkele jaren tijd, ondanks talrijke esthetische bezwaren, in het centrum van deze literaturen gekatapulteerd werd, waar hij een primaire functionele rol zou spelen. Zowel in Duitsland als in Frankrijk groeide na verloop van tijd de weerstand tegen de Dostoevskij-hype, maar de canonisering was een voldongen feit. Het was te danken aan zijn stormachtige succes in de Duitse en Franse literaturen dat hij in het vizier kwam van de Nederlandse uitgevers, en dat het hem toegestaan werd om ten minste met bepaalde werken de grenzen van de Nederlandse literatuur te penetreren. Zijn vroege Nederlandse receptie was echter geen eenduidig succesverhaal. De enthousiastelingen, die zich vooral in het kamp van de francofielen bevonden, waren dun gezaaid. De kritische bespreking en de vertaling van Dostoevskijs werken werden systematisch overgelaten aan niet-gespecialiseerde actoren. De critici, die zelden geïnteresseerd waren in een zuiver literaire benadering van de Rus, herkauwden de interpretaties en de esthetische bezwaren van de toonaangevende buitenlandse critici, met name De Vogüé. Bovendien uitten zij gewichtige ethische reserves. De vastgestelde conservatieve weerstand verklaart tenminste gedeeltelijk waarom de Russische schrijver in de periode voorafgaand aan de Eerste Wereldoorlog weinig literair prestige genoot in de Nederlandse literatuur. Gezien zijn perifere positie is het logisch dat hem een conservatieve en geen innovatieve functionele rol werd toebedeeld. In overeenstemming hiermee trachtten de Nederlandse vertalers om van Dostoevskij een gemakkelijker verkoopbaar product te maken. Dit deden ze door slechts bepaalde teksten te selecteren, door zich te beroepen op filterende intermediaire teksten, door zijn veronderstelde gebreken te verbloemen en door de meest gunstige interpretaties van de critici te privilegiëren. Dit streven naar acceptabiliteit ging gepaard met spectaculaire verschuivingen, zowel op macrostructureel als op microtekstueel niveau, in kleinere en in grotere werken. Uit de totaliteit van de doelteksten komt dan ook een grondig verschillend beeld van de schrijver naar voren in vergelijking met zijn oorspronkelijk verzameld werk. Deze constructie, die onder de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid viel van lezers, critici, vertalers en uitgevers, liet weinig of geen ruimte voor een appreciatie van Dostoevskijs venijnige satire, polyfone schrijfstijl en obsessie voor het moreel bedenkelijke.
Een parallel dringt zich op tussen de hierboven beschreven bevindingen en de uitkomsten van Karel van het Reve’s (2008a: 262) dissertatie Sovjet-annexatie der klassieken. Na een analyse van literatuurwetenschappelijke Sovjetteksten kwam hij tot de vaststelling dat het beeld van de klassieke auteurs, waaronder Dostoevskij, na een periode van initiële weerstand in secundaire teksten aangepast werd tot het in het communistische kraam paste. Daarbij was er sprake van een versmelting van esthetische en ethische appreciaties. Hoewel Van het Reve hiertegen zelf waarschuwde, kunnen zijn conclusies aanleiding geven tot de vleiende gedachte dat dergelijke annexaties de vrije maatschappijen van het Westen vreemd zijn. In dit proefschrift is echter aangetoond dat Dostoevskij ook in de Nederlandse literatuur van voor 1914, waarvan de boekenmarkt hoofdzakelijk gestuurd werd door de kapitalistische logica van vraag en aanbod, na een periode van initiële weerstand onder invloed van conservatieve tendensen tot voorwerp werd gemaakt van grootschalige manipulatie. Ook hier was sprake van een versmelting van ethische met esthetische oordelen. Gezien de bijzondere omstandigheid dat Dostoevskij vertaald moest worden om gelezen te kunnen worden, bleef deze manipulatie bovendien niet beperkt tot secundaire teksten, maar omvatte die ook de selectie van de te vertalen teksten en de vertaalstrategieën. Als gevolg hiervan verkeerden de lezers in Nederland in de onmogelijkheid zich een eigen mening te vormen over de authentieke Dostoevskij. In dat opzicht waren ze dus meer van hem afgesneden dan in het door marxisme-leninisme geterroriseerde Rusland het geval was.
Het is nog maar de vraag of de erfenis van deze gemanipuleerde beeldvorming heden volledig is afgeschud, ook al is in de loop van de voorbije eeuw een enorme hoeveelheid nieuwe Nederlandse Dostoevskij-vertalingen verschenen.