Tagarchief: tijdschrift over vertalen

DE INTERNATIONALE VERSPREIDING VAN DE HELAASHEID DER DINGEN

Onderstaande tekst is een inleiding, samen met Elke Brems geschreven, op het online dossier van Filter. Tijdschrift over vertalen over de internationale verspreiding van De helaasheid der dingen van Dimitri Verhulst. 

7.1. in polen
‘Ik ben niet zo’n soort schrijver die literatuur alleen ziet als een pakje dat aan de boom van de Nederlandse literatuur hangt. Ik zie het toch graag als iets groter.’ Dat vertelde Dimitri Verhulst heel toepasselijk aan de Hongaarse interviewer op een workshop over Nederlandse literatuur in Italië voor een publiek van een dozijn verschillende nationaliteiten. In dit dossier willen wij het inderdaad ‘als iets groter zien’: via de casus van Verhulsts De helaasheid der dingen (2006) zien we de Nederlandse literatuur uitwaaieren naar andere talen en culturen.

Toen het receptieonderzoek in de jaren 1960 en 1970 zowel in Europa (Konstanzer Schule) als in de VS (Reader Response Criticism) opgeld deed, trad het onderzoek daarmee nog niet meteen buiten de kaders van de nationale geschiedschrijving. De aandacht verschoof weliswaar van de auteur en de tekst naar de lezer, maar het ging toch vooral om het lezen (in ruime zin) binnen de eigen taal en cultuur. Onder invloed van de descriptieve vertaalwetenschap (met pioniers als Itamar Even-Zohar, Gideon Toury en José Lambert), die stelt dat vertalingen beschouwd moeten worden als producten van de doelcultuur waarin ze terechtkomen, zijn ook vertaalde boeken op grote schaal het onderwerp geworden van receptieonderzoek. Maar hoewel het belang van relaties tussen verschillende literaire systemen binnen een zogenaamd Europees macropolysysteem door vrijwel iedereen erkend wordt, blijft de onderzoeker in de vertaalwetenschap veelal werken binnen de grenzen van zijn eigen culturele context. Neerlandici bijvoorbeeld richten zich ofwel op de receptie van een in het Nederlands vertaalde schrijver in het Nederlandse taalgebied, ofwel op de receptie van een uit het Nederlands vertaalde schrijver in een ander taalgebied. Het nadeel van deze benaderingen, die beide legitiem zijn, is dat een fragmentarisch beeld ontstaat van hoe de receptie van een vertaald werk precies verloopt. Eventuele intersystemische convergenties en tendensen blijven onderbelicht. Er zijn slechts weinig onderzoekers die de receptie van een bepaald boek in een veelheid van receptiegemeenschappen onder de loep nemen. Dit flagrante gebrek aan macropolysystemische receptiestudies heeft vooral te maken met praktische beperkingen: weinig onderzoekers beschikken over voldoende expertise om zich over de grenzen van een groot aantal talen en culturen heen te bewegen. De oplossing ligt voor de hand: samenwerking. Dat is precies de opzet van het project The Circulation of Dutch Literature (verder afgekort als CODL, zie ook http://www.codl.nl), waarbinnen de hierboven vermelde workshop plaatsvond. CODL wil twee dingen: werken aan een actief internationaal netwerk van onderzoekers met belangstelling voor de Nederlandse literatuur en toewerken naar een geschiedenis van de internationale verspreiding van Nederlandse literatuur. Tussen 2012 en 2015 brengen internationaal samengestelde werkgroepen de verspreiding van dertien werken uit de Nederlandse literatuur in kaart, gaande van Hadewijchs Liederen (ca. 1240) tot Dimitri Verhulsts roman uit 2006.

De helaasheid der dingen (verder afgekort als DHDD) is daarmee de jongste casustekst. Bij de selectie van de teksten werd onder meer rekening gehouden met het evenwicht tussen Nederland en Vlaanderen, tussen mannelijke en vrouwelijke auteurs, tussen de verschillende historische periodes. Het moesten ook teksten zijn die niet tot de marge van het Nederlandstalige literaire systeem behoorden en die een grote internationale verspreiding kenden. De hoge verkoopcijfers – al meer dan vijftig herdrukken zijn verschenen – en de gunstige literaire kritiek in Noord en Zuid zijn indicatoren van de gecanoniseerde status van DHDD. Het werd bovendien tot nu toe vertaald in twaalf talen. Het onderzoek binnen CODL richt zich ook op adaptaties (bijvoorbeeld voor theater of film) van Nederlandse literatuur en verkiest dus werken die niet enkel in boekvorm maar ook via andere media internationaal verspreid zijn geraakt. Dat is zeker het geval voor DHDD, waarvan in 2009 een internationaal goed ontvangen film werd gemaakt door Felix van Groeningen.

Het ledenaantal van de DHDD-werkgroep is gedurende de afgelopen twee jaren gegroeid tot een dozijn onderzoekers en vertalers, die zich buigen over een zelfgekozen aspect van de internationale verspreiding van Verhulsts roman. Op die manier ontstaat een caleidoscoop waarmee gekeken kan worden naar, ‘texts across time, but above all in their reappearance in new guises in different places and media; in their capacity to move, mobilize, and generate new cultural activities’ (Rigney 2012).1 Om nog meer geografische regio’s te dekken, zocht Pieter Boulogne als moderator van de DHDD-werkgroep actief naar nieuwe leden voor de werkgroep. Op die manier werd de groep uitgebreid met de Japanse vertaalster Saki Nagayama, de Zuid-Korea-specialist Nicholas Peeters, en het duo dat de Poolse ondertitels van de film verzorgde, Krzysztof Marcin Zalewski & Machteld Venken. Bovendien werd de Italiaanse vertaalster Claudia di Palermo door Elke Brems, een van de CODL-coördinatoren, voor een interview gestrikt. Dit legertje onderzoekers, vertalers, ondertitelaars en studenten heeft samen een dossier met een tiental bijdragen tot stand gebracht dat de veelzijdigheid en veelkleurigheid van de mogelijke benaderingen binnen dit soort onderzoek goed weergeeft. De bijdragen kunnen opgedeeld worden in drie categorieën.

Een eerste reeks van drie artikelen gunt ons een blik in de interne keuken van de vertalers. In ‘Twijfelen uit ervaring’ en ‘Het ontstaan van Spijtige dagen’ lichten Claudia di Palermo en Saki Nagayama hun vertaalstrategie en -keuzes toe die geleid hebben tot de totstandkoming van de Italiaanse respectievelijk de Japanse vertaling van DHDD.2 Interessant genoeg menen geen van beiden dat dit een typisch Vlaams boek is. Ze leggen integendeel uit op welke manier het verhaal volgens hen past in de doelculturen. ‘Je hoeft niet in een Vlaams dorpje te zijn geweest om Dimmetrie’s gevoelens te begrijpen’, zo schrijft Nagayama. De vertaalster Sílvia C. Clérigo dos Prazeres, op haar beurt, laat in ‘Het Pruimenlied: het Kweeperenlied of de Garage van de buurvrouw?’ een ballonnetje op over hoe de scabreuze taal van Verhulst gereproduceerd zou kunnen worden in het Portugees.

In het artikel ‘Godverdomse dagen in het godverdomse Praag’ vervolgens ligt de focus op de kritische receptie van boekvertalingen van Verhulsts oeuvre. Aan de hand van een historische excursie toont Veronika ter Harmsel Havlíková aan dat er in Tsjechië een nieuw beeld van de Vlaamse literatuur is ontstaan, waarbij een andere roman van Verhulst, Godverdomse dagen op een godverdomse bol naadloos aansluit. Het valt te vermoeden dat dit de receptiebereidheid voor DHDD, waarvan nog geen Tsjechische vertaling bestaat, zal bevorderen.

Een derde reeks auteurs houdt zich in twee bijdragen bezig met de verfilming en de audiovisuele vertaling van DHDD. In ‘Van Reetveerdegem naar Parijs en Moskou. De helaasheid der dingen als (vertaalde) verfilming’ stellen Stéphanie Vanasten, Pieter Boulogne en Elke Brems een onderzoek in naar de relatie tussen boek en verfilming, en naar de Franse en Russische audiovisuele vertalingen. Krzysztof Marcin Zalewski en Machteld Venken getuigen in ‘Boso, ale na rowerze. De helaasheid der dingen in Polen’ over hun zoektocht naar voor de Poolse kijkers passende ondertitels, rekening houdend met de Poolse sociale, geografische en literaire context.

Tot slot laten we de schrijver zelf aan het woord. Dimitri Verhulst was, zoals gezegd, te gast op de eerste workshop van het project CODL, waar hij geïnterviewd werd door Orsolya Réthelyi.3 Uit dit interview, dat voor Filter uitgeschreven werd door Dorien De Man, blijkt dat de houding van de schrijver tegenover de vertalingen en/of bewerkingen van DHDD in hoge mate ambigu is. Enerzijds vindt hij het naar eigen zeggen ‘altijd prettig om vertaald te worden’, omdat hij zo ‘opnieuw ergens in een ander land een beetje schrijver’ kan worden. Anderzijds noopt het controleverlies dat onvermijdelijk gepaard gaat met die wedergeboorte hem tot wantrouwen tegenover zijn vertalers. Zo vindt hij dat hij te weinig vragen van hen krijgt. ‘Ik kak een beetje in mijn broek wanneer ik een vertaler te vrij zie worden,’ zo geeft Verhulst ook mee. Als voorbeeld noemt hij de scatologische titels (Beschissenheit, Merditude) waaronder zijn geesteskind tot zijn spijt in het buitenland op de markt wordt gebracht. Verhulst voelt zich zelfs ‘een beetje verkracht’ door de titel die de Russische vertaling van de verfilming gekregen heeft – al heeft hij het mis dat die Vlaamse landschappen luidt (in feite is de titel Flamandskie natjoermorty, wat ‘Vlaamse stillevens’ betekent). Deze emotionele uitspraak is des te interessanter, aangezien die film in de Russische context, bij gebrek aan referentiekader waarin Verhulst of zijn boek een rol speelt, de facto niet functioneert als een boekadaptatie. Een gelijkaardige dubbelzinnige houding als tegenover zijn vertalers, heeft Verhulst ook tegenover de binnen- en buitenlandse kritische receptie van zijn boek. Zo geeft hij duidelijk te kennen dat wat hem betreft DHDD niet per se in het rayon van de typisch Vlaamse boeken thuishoort, waar het vaak wel neergezet wordt. ‘Drankproblematiek is overal ter wereld aanwezig, helaas’. Dat blijkt ook uit de bijdragen over onder meer de Zuid-Koreaanse, de Japanse en de Poolse verspreiding van DHDD: de alcoholproblematiek maakt het boek juist meer herkenbaar voor andere culturen. Aan de andere kant zien we daar ook cultuurspecifieke aspecten opduiken: de voorkeur voor bier en de cafécultuur bijvoorbeeld maken het universele thema weer meer ‘Vlaams’.

Uit de hier verzamelde bijdragen blijkt dat iedere vertaler/bewerker het cultuurspecifieke versus universele karakter van deze roman anders interpreteert en vertaalt: er moeten op dat vlak voortdurend keuzes gemaakt worden. In Rusland werd de verfilming bijvoorbeeld in belangrijke mate ontdaan van het lokale karakter. In Zuid-Korea zijn veel realia (zelfs de plastieken smurf) zonder uitleg of voetnoot overgenomen en mag het boek ‘exotisch’ zijn, terwijl in Japan een vertaling standaard anderhalf keer zo lang wordt, vanwege de talrijke toelichtingen. Toch ziet ook de Japanse vertaalster veel herkenning bij de lezersreacties op het internet: ze plakt op het boek zelfs de ‘typisch’ Japanse termen yagatekanashiki (geleidelijk droevig) en setsunai (pijnlijk/droevig). Technieken van inbedding in de kritiek laten ook zien hoe met cultuurspecificiteit wordt omgesprongen: een vergelijking met Brel of Jeroen Bosch plaatst DHDD in de Lage Landen, een vergelijking met een ‘eigen’ auteur of film speelt in op de herkenbaarheid in de doelcultuur.

Andere belangrijke vertaalkeuzes die met betrekking tot dit boek moesten worden gemaakt en die in deze bijdragen telkens terugkeren, betreffen de vertaling van het dialect dat de personages spreken en de vertaling van de typisch Verhulstiaanse neologismen (bijvoorbeeld ‘de helaasheid’). Verhulst zegt dat hij bij nieuwe boeken toch meer nadenkt over zijn veelvuldig gebruik van neologismen, omdat ‘het begint […] te knagen als je dan ziet dat ze er in al die talen toch maar zelf een eigen potje van maken’. De Franse dubbing heeft geen aanleiding gegeven tot vervlakking van de registers, maar het oorspronkelijke reliëf nog uitvergroot – een mooie illustratie dat standaardisering niet altijd het laatste woord hoeft te hebben. Opvallend is dat vertalers ook worstelen met het Vlaams als variant van het Nederlands. De meeste vertalers uit het Nederlands zijn opgeleid in het Noord-Nederlands en hadden Vlaamse hulp nodig om dit boek te vertalen.

Uit de bijdragen blijkt dat de rol van instituties in het vertaalproces groot is. Dat geldt in de eerste plaats voor het Vlaams Fonds voor de Letteren, maar de Vlaamse Vertegenwoordiging en de Ambassade van België worden ook genoemd, evenals een aantal lokale instituties die vertalingen bevorderen. Ontegensprekelijk wordt de verspreiding van DHDD actief in de hand gewerkt door actoren in de broncultuur – een factor die in de descriptieve vertaalwetenschap, met haar focus op de inbedding van vertalingen in de doelcultuur, doorgaans weinig aandacht krijgt. Andere ‘externe’ factoren die belangrijk blijken zijn het profiel van uitgeverijen die zich specifiek richten op ‘import’, internationale boekenbeurzen, literaire evenementen, auteursbezoeken, filmfestivals. Een belangrijke ingang voor de Vlaamse literatuur in een andere cultuur wordt gevormd door literaire tijdschriften en door bloemlezingen van verhalen en romanfragmenten uit ‘vreemde literaturen’ en natuurlijk ook door het internet. De verfilming blijkt ook soms de weg vrij te maken voor een vertaling van het boek, zoals dat in Frankrijk het geval was.

Ideologische en politieke factoren zijn naast economische en institutionele factoren ook bijzonder belangrijk, zoals onder meer blijkt uit de bijdragen over Tsjechië, Polen en Rusland.

Het is eerder zeldzaam dat in receptieonderzoek ook Oost-Europese landen en Rusland in aanmerking genomen worden. James Brian Baer (2011: 2) spreekt in dit verband van ‘Europe’s internal other – which has largely been ignored in the exploration of alternative translation traditions’4 Nog zeldzamer is het dat vanuit het Westen pogingen ondernomen worden om landen die tot het Aziatische continent behoren te betrekken. Tegelijkertijd worden de concepten ‘het Westen’ en ‘West-Europa’ te weinig geproblematiseerd als identiteit en onderzoeksentiteit (Baer 2011: 1). Als dit webdossier één ding duidelijk maakt, dan is het wel dat Europa geen homogene receptie- of vertaalzone is, maar dat verschillende tradities naast elkaar bestaan en door elkaar lopen en waarin een veelheid aan idiosyncratische keuzes mogelijk zijn.

Dit dossier van bijdragen werpt een veelzijdige blik op de receptie van DHDD. Die veelzijdigheid betreft de geografische regio’s, de verschillende verschijningsvormen van receptie (literaire kritiek, vertalingen, bewerkingen, filmkritiek in de pers en op internetfora), maar ook de verschillende benaderingen. Maar ondanks de veelzijdige aanpak is hiermee het laatste woord over de receptie van DHDD nog niet gezegd. Om te beginnen is die receptie nog volop bezig, zijn hierin voortdurend nieuwe ontwikkelingen. Ook los daarvan blijven er nog belangrijke lacunes in ons onderzoek: de Hongaarse, Noorse, Deense, Finse, Sloveense, Hebreeuwse, Chinese en Amerikaanse receptie van DHDD moeten nog onderzocht worden. Dat geldt ook voor de non-receptie van DHDD in een aantal receptiegemeenschappen waar je een vertaling zou kunnen verwachten (zoals bijvoorbeeld Zweden). Evenmin zijn de bestaande theaterbewerkingen van DHDD onderzocht.

Tot slot van deze inleiding willen wij uitdrukkelijk onze dank uitspreken aan iedereen die dit dossier mede mogelijk heeft gemaakt – hetzij als onderzoeker, vertaler, interviewer, geïnterviewde of redactielid. Met deze bundel hebben zij een overtuigend bewijs geleverd dat receptieonderzoek extra reliëf krijgt indien het gevoerd wordt door een collectief met leden wier individuele expertise en verankering zich bevinden in verschillende domeinen, praktijken en geografische regio’s.

Noten
1 Rigney, Ann, 2012. The Afterlives of Walter Scott. Memory on the Move. Oxford University Press.
2 Bij wijze van voorproefje op dit dossier werd het stuk ‘Het ontstaan van spijtige dagen’ van Saki Nagayama gepubliceerd in de papieren Filter (21: 4, p. 9–14).
3 Dit interview is te lezen in de papieren Filter (21:4, p. 1–8).
4 Baer, Brian J., ed. 2011. Contexts, Subtexts, and Pretexts. Literary translation in Eastern Europe and Russia. Benjamins Translation Library 89. Amsterdam: John Benjamins.

Getagged , , , , , , ,

Nietes-welles. Waarom vertaalwetenschap wel cruciaal is voor de receptiewetenschap

Nuttig maar niet cruciaal (nietes)

In het vorige nummer van Filter. Tijdschrift over vertalen werd mijn boek Het temmen van de Scyth, waarin de vroege Nederlandse receptie van Dostojevski onder meer vanuit een vertaalwetenschappelijk perspectief onder de loep wordt genomen, diepgaand besproken door Willem G. Weststeijn. In zijn recensie formuleert hij enkele bijzonder pertinente bedenkingen bij de finaliteit van het onderzoek: hoewel hij erkent dat vertaalstudies nuttig kunnen zijn om receptiestudies te ondersteunen, oppert hij in dezelfde adem dat ‘de vertaalwetenschap niet cruciaal is voor de receptiewetenschap’.[1] Omdat je hieruit zou kunnen afleiden dat een literatuurhistoricus bij het onderzoeken van de receptie van een vertaalde schrijver niet noodzakelijk aandacht hoeft te besteden aan de vertalingen, wil ik op deze kwestie dieper ingaan, met als bedoeling een lans te breken voor de descriptieve vertaalwetenschap.

Voor Weststeijn is het een uitgemaakte zaak dat vertalingen geen reële impact hebben op het beeld dat lezers en critici van een auteur hebben. Hij argumenteert dat ze zich voor het vormen van een beeld over Dostojevski eerder richten op inhoudelijke aspecten van diens werk: ‘Dostojevski als schrijver van suspense-romans, Dostojevski als prediker, Dostojevski als diabiolische persoonlijkheid’. Hij concludeert: ‘Voor de receptie als zodanig zijn vertalingen onmisbaar, voor het beeld dat men zich van een schrijver vormt is de inhoud van zijn werk doorslaggevender’.[2] Met deze redenering suggereert hij dat de schrijfstijl van een auteur van weinig tel is voor het beeld dat we van hem hebben, en – merkwaardiger nog – dat de vertaler niet over de inhoud van het werk gaat dat hij vertaalt (hoewel diezelfde inhoud door hem wordt aangereikt).

Dostojevski als satiricus versus zijn vertalers

Indien de inhoudelijke aspecten van een werk per definitie in ongewijzigde vorm terecht zouden komen in de vertaling, dan nog zou de vertaalwetenschap onmisbaar zijn voor de receptiestudie – indien je tenminste aanneemt dat de schrijfstijl van de auteur er ook toedoet. Zo is de gevierde literatuurwetenschapper Michail Bachtin van oordeel dat de essentie van Dostojevski’s oeuvre niet besloten ligt in de inhoudelijke aspecten, maar in zijn polyfone schrijfstijl – waar in zijn vroege Europese vertalingen weinig of niets van over blijft. Belangrijker nog is de vaststelling dat vertalers zich niet altijd gebonden voelen om een inhoudelijk adequate vertaling af te leveren. Nochtans is dat wat we graag willen geloven. Hermans wees er al op dat wanneer we zeggen dat ‘we Dostojevski gelezen hebben’, we eigenlijk bedoelen dat we hem in vertaling hebben gelezen, waarbij we er gemakshalve vanuit gaan dat dit ‘praktisch even goed is als het origineel’.[3]

De idee dat een vertaling inhoudelijk min of meer hetzelfde verhaal brengt als het origineel is een van de redenen waarom vertalingen gedurende het grootste stuk van de twintigste eeuw door academici stiefmoederlijk behandeld werden. Traditioneel opgevatte receptiestudies, zoals bijvoorbeeld de studie van Jan Romein van de Westerse literaire roem van Dostojevski, concentreren zich vrijwel exclusief op de literaire kritiek.[4] Vertalingen worden daarin niet onderworpen aan een doorgedreven analyse, voor zover ze überhaupt in aanmerking worden genomen – terwijl de onderzochte literaire kritiek vaak afkomstig is van critici die zich beroepen op vertalingen. Niet alleen lezers, maar ook onderzoekers gaan er, paradoxaal genoeg, nogal gemakkelijk vanuit dat vertalingen dan wel ‘slechter dan het origineel’ zijn, maar er toch een min of meer getrouw beeld van geven.

Het spreekt voor zich dat ook de inhoudelijke aspecten van een werk kunnen worden gewijzigd door de manier waarop het vertaald wordt. Verschuivingen kunnen wel degelijk leiden tot een grondig verschillend beeld van het werk van de vertaalde auteur dan zou ontstaan op basis van een adequate vertaling. Dat dit ook het lot was dat Dostojevski te beurt is gevallen in de eerste decennia na zijn ontdekking, kan geïllustreerd worden aan de hand van De gebroeders Karamazow (1913), De onderaardsche geest (1887) en Schuld en boete (1885): drie vroege Nederlandse vertalingen die teruggaan op Franse en Duitse intermediaire teksten die elk een niet te onderschatten rol gespeeld hebben in de popularisering van de Russische auteur.[5]

Prent van André Vlaanderen van een door Franse vertalers uitgevonden scène uit De gebroeders Karamazow (circa 1930)

Prent van André Vlaanderen van een door Franse vertalers
uitgevonden scène uit De gebroeders Karamazow (circa 1930)

De eerstgenoemde titel, De gebroeders Karamazow (1913), komt uitgebreid aan bod in de recensie van Weststeijn. De epiloog van deze zwaar ingekorte vertaling gaat terug op de fantasie van de Franse vertalers Halpérine-Kaminsky en Morice, die een happy end hebben verzonnen om de kansen op succes te vergroten. Daarin ontpopt het hoofdpersonage Aljosja Karamazov zich tot een actieheld in hollywoodiaanse zin: met een list en corruptie bevrijdt hij zijn broer uit de gevangenis, waar hij vrijwillig diens plaats inneemt. Hij valt prompt in slaap en krijgt een visioen van zijn overleden mentor Zosima. Met de vingers in de neus wint hij het proces dat tegen hem wordt aangespannen nadat zijn identiteit is vastgesteld. Daarna keert hij huiswaarts, maar niet zonder zich eerst te hebben verloofd met het personage Liza, die op wonderbaarlijke wijze genezen is van haar kreupelheid. Dat de door Anna van Gogh-Kaulbach in het leven geroepen inkortingen en overgenomen verschuivingen een reële impact hadden op het Dostojevski-beeld van de lezers, kan worden afgeleid uit de Dostojevski-enquête, die in de jaren 1920 door het tijdschrift De stem georganiseerd werd. Steunend op de vertaling van Van Gogh-Kaulbach, karakteriseerde bijvoorbeeld de publicist Johannes Diederik Bierens de Haans de laatste roman van Dostojevski als een roman met ‘korte hoofdstukken’, ‘hevige, afgebroken gesprekken’, een ‘al te schetsmatige aanduiding der situatie’ en, meer algemeen, ‘een modern-Europees aandoende emotionaliteit’.[6] Het is zeer de vraag of deze woorden niet eerder slaan op de Nederlandse vertaling dan op het Russische origineel.

De onderaardsche geest (1888) is een vertaling van het Franse L’esprit souterrain (1886), eveneens van de hand van Halpérine-Kaminsky en Morice. Deze titel verscheen in Parijs toen Dostojevski nog maar pas was ontdekt door het Europese lezerspubliek. Genealogisch vertaalonderzoek heeft uitgewezen dat het in feite een amalgaam is van twee totaal verschillende werken, die Dostojevski in twee verschillende periodes van zijn leven geschreven heeft (voor en na zijn Siberische dwangarbeid); terwijl het eerste deel een vertaling is van het sentimentalistische verhaal De hospita (1847), over de onmogelijke liefde van een romantische dromer, is het tweede deel een vertaling van Dostojevski’s filosofische Aantekeningen uit het ondergrondse (1864), waarvan het hoofdpersonage een misantropische cynicus is, die zijn gal in het gezicht van de lezer spuwt.

Hoewel het los van de historisch-culturele context moeilijk te begrijpen valt, is dit laatste werk van Dostojevski in feite een venijnige parodie op het werk Wat te doen? (1863) van Dostojevski’s utopisch socialistische tijdgenoot Nikolaj Tsjernysjevski.[7] Met zijn Aantekeningen uit het ondergrondse (1864) wilde Dostojevski op snedige wijze polemiseren met zijn utilitaristische ideaal, door in de karikaturale persoon van de ondergrondse man de uiterste consequenties en paradoxen van het rationele egoïsme aan te tonen. In Frankrijk was er omstreeks het midden van de jaren 1880 geen receptiebereidheid voor een dergelijk werk. De meest toonaangevende criticus, de katholieke burggraaf Eugène-Melchior de Vogüé, had bepaalde werken van Dostojevski aangeprezen als tegenvoorbeeld voor de amorele Franse naturalisten. Voor bepaalde andere werken, zoals Aantekeningen uit het ondergrondse, had hij echter gewaarschuwd dat ze niet te lezen waren. Ely Halpérine-Kaminsky vond het werk te waardevol om het onvertaald te laten. Om de voorspelde barrière te overbruggen, vervaardigde hij samen met de obscure symbolistische dichter Charles Morice een belle infidèle. Dat deed hij door de taaiste, meest filosofische stukken uit de brontekst te lichten en wat overbleef samen te voegen met De hospita. Om de hoofdpersonages van beide verhalen op een min of meer geloofwaardige manier te kunnen gelijkstellen, moest zijn leeftijd worden aangepast en werden enkele pagina’s van eigen uitvinding toegevoegd (om de opvallende karaktermetamorfose te verantwoorden). Op die manier is een meer licht verteerbaar boek ontstaan, met als belangrijkste inhoud de liefdesperikelen van het hoofdpersonage, dat in Frankrijk een gigantisch succes is geworden – zelfs De Vogüé heeft zijn zegen erover uitgesproken. Het werd vele tientallen malen herdrukt, zodat Halpérine-Kaminsky in de jaren 1920 verwijzend naar deze titel met recht kon pronken: ‘notre adaptation française fait désormais figure de l’une des oeuvres classiques de Dostoïevsky’.[8]

De adaptatie van Halpérine-Kaminsky en Morice heeft grote gevolgen gehad voor de westerse geestesgeschiedenis: het was de eerste titel van Dostojevski waarmee Nietzsche in aanraking kwam. Hij tikte het op de kop in een boekenwinkel in de late herfst van 1886 in Nice, las het en was door het dolle heen. In een brief aan een tijdgenoot prees hij met name Dostojevski’s fijnzinnige psychologische kracht. Dat de filosoof met de hamer, die er een totaal ander wereldbeeld dan Dostojevski op nahield, in hem een zielsverwant herkende, kan gemakkelijk verklaard worden aan de hand van de vertaling die hij gelezen had. De door de vertalers in het leven geroepen verschuivingen versterken namelijk de indruk dat Dostojevski niet zozeer een satirische karikatuur heeft gemaakt van het utilitarisme, maar wel een psychologisch portret van een man die er op uit is om zijn medemens te domineren – wat uiteraard veel beter in Nietzsche’s kraam paste.

Het geval van Schuld en boete (1885) is subtieler, maar ook daar is iets mee aan de hand. Deze tekst gaat terug op de Duitse vertaling Raskolnikow (1882), waarmee Dostojevski in de jaren 1880 loeihard doorbrak in Duitsland. De meest in het oog springende verschuivingen situeren zich niet op macrostructureel, maar wel op microtekstueel niveau.[9] Met name de spot die Dostojevski op systematische wijze drijft met alles wat Duits is, werd onschadelijk gemaakt. Dat dit een doelbewuste strategie was, met de bedoeling om de Duitse lezers niet voor het hoofd te stoten, blijkt uit het voorwoord van de vertaler Wilhelm Henckel. Hij garandeerde dat de lezers geen last zouden hebben van de anti-Duitse portretten omdat hij ‘manches zu Grelle gemildert und manches ganz fortgelassen’ had.[10] Als gevolg daarvan werd het beeld van Dostojevski meer in overeenstemming gebracht met de interpretatie die de Duitse naturalisten naar voren schoven: dat van de sociaal voelende kampioen van de vernederden en gekrenkten. Bezorgd om de sociale witwassen die in het door Bismarck met bloed en ijzer eengemaakte Duitsland steeds zichtbaarder werden, omarmde deze nieuwe generatie literatoren de Russische schrijver immers als een model om de Duitse literatuur te vernieuwen in humanistische zin.

Een Spaanse vertaling (circa 1920) van Dostojevski, die teruggaat op de Franse adaptatie L’esprit souterrain.

Een Spaanse vertaling (circa 1920) van Dostojevski,
die teruggaat op de Franse adaptatie L’esprit souterrain.

Wie nu denkt dat het hier om vergezochte excessen gaat die niet representatief zijn voor de manier waarop de receptie van de schrijver is verlopen, heeft het mis: de vertalingen Les frères Karamazov (1888), L’esprit souterrain (1886) en Raskolnikow (1882), waarop de hierboven besproken Nederlandse doelteksten teruggaan, hebben een rol van kapitaal belang gespeeld in de internationale popularisering van Dostojevski. Niet enkel omdat Dostojevski aan de hand van deze teksten gecanoniseerd is geworden in Frankrijk en Duitsland, en omdat ze in een eerste fase op grote schaal buiten de grenzen van deze landen gelezen werden, ook deden ze meermaals dienst als intermediaire vertalingen: Raskolnikow (1882) werd behalve voor het Nederlands ook als brontekst gebruikt voor vertalingen in het Noors en het Zweeds, en de adaptaties Les frères Karamazov (1888) en L’esprit souterrain (1886) werden behalve in het Nederlands ook vertaald in het Italiaans, Portugees en Spaans.[11] Belangwekkend genoeg presenteren deze vertalingen zich in de regel niet als adaptaties, zodat de lezer in de waan wordt gelaten dat hij een werk in handen heeft waarvan de inhoud afkomstig is van Dostojevski.

Het gebruik van intermediaire vertalingen is op zichzelf erg significant. Ik zie dit niet als een eenvoudig gevolg van het feit dat weinigen het Russisch beheersten, maar eerder als een indicatie dat de betrokken uitgeverijen in Dostojevski geïnteresseerd waren voor zover hij een succesvol Frans en Duits literair product was. Het heeft er alle schijn van dat de verschuivingen die onvermijdelijk gepaard gingen met de indirecte vertaling niet enkel getolereerd werden, maar zelfs wenselijk werden bevonden. Indien de uitgeverijen werkelijk een adequate directe vertaling verkozen, dan was binnen een redelijke termijn een rechtstreeks vertaler gevonden of desnoods opgeleid. In plaats daarvan werden de boekenmarkten van Europa’s kleinere literaturen, zoals de Nederlandse, tot diep in het interbellum verrijkt met tweede handsvertalingen van Dostojevski.

Niet alle geobserveerde verschuivingen zijn van precies dezelfde aard of grootteorde, maar toch zijn ze voldoende systematisch om aan te nemen dat er een doordachte strategie achter schuilging, die gericht was op het verhogen van de acceptabiliteit. In sommige gevallen leidde dat tot macrostructurele ingrepen, in andere niet. Dat heeft volgens mij niet zozeer te maken met verschillende vertaalopvattingen van al dan niet capabele vertalers, maar veeleer met de normen die door het gros van de receptiegemeenschap gedeeld werden. Halpérine-Kaminsky heeft zelf expliciet aangegeven dat hij bij het vertalen van Dostojevski’s werken enkel veranderde wat volgens hem veranderd moest worden om het publiek niet voor het hoofd te stoten. Hij voegt daaraan toe dat indien hij dat niet had gedaan: ‘c’est alors que nous aurions certainement retardé pour de longues années la connaissance de l’oeuvre de Dostoïevsky en France’.[12] Dat de eerste Europese vertalingen van Misdaad en straf tenminste op macrostructureel niveau adequater waren dan die van De gebroeders Karamazov en Aantekeningen uit het ondergrondse, heeft dus eerder te maken met het feit dat het eerste boek door de dominante critici, De Vogüé voorop, gezien werd als zeer geslaagd, terwijl de laatste twee werken afgedaan werden als volledig mislukt. Wat acceptabel was an sich werd als zodanig aangeboden aan het publiek, wat doorging voor inacceptabel werd eerst acceptabel gemaakt. Daarin zit geen tegenspraak besloten.[13]

De vastgestelde verschuivingen hebben met elkaar onder meer gemeen dat ze Dostojevski als satiricus, die de spot drijft met zijn filosofische vijanden en etnische minderheden, naar de achtergrond schuiven ten voordele van Dostojevski als psycholoog en als ‘edelen menschenvriend’. Het is wellicht geen toeval dat op die manier een beeld van de schrijver ontstond dat veel beter dan de Russische Dostojevski in het kraam paste van de dominante criticus De Vogüé, die hem expliciet had aanbevolen als evangelisch antigif voor het amorele naturalisme à la Zola. Door hun vertaalstrategieën te enten op de door de critici gecreëerde verwachtingen van de lezers, effenden de vertalers het pad voor de zogenaamde Dostojevski-cultus van jaren 1920, toen de schrijver en zijn werk, of liever de vertalingen ervan, in ons taalgebied uitgroeiden tot het voorwerp van een welhaast religieuze verering.

Niet altijd openbarend, maar onontbeerlijk (welles)

Het is een illusie dat de kristallisatie van een auteur of zijn werk in een bepaalde gemeenschap in een bepaalde periode nauwgezet in beeld kan worden gebracht. Om te beginnen komt een deel van die beeldvorming tot stand los van de eigenlijke teksten – het is perfect mogelijk een bepaalde voorstelling over een schrijver te hebben zonder ooit een werk van  hem in handen te hebben gehad. Bovendien ontsnapt ook de beeldvorming die wel het gevolg is van de lectuur gedeeltelijk aan wetenschappelijk onderzoek. Rekening houdend met het postmodernistische inzicht dat een literaire tekst geconstrueerd wordt in het hoofd van zijn lezer, zijn er evenveel beelden als er lezers zijn – voor zover een lezer een eenduidig beeld vormt van een auteur. Deze ongrijpbaarheid mag echter geen vrijgeleide zijn om al het onderzoek naar beeldvorming te staken. De teksten zelf, die mee aan de basis liggen voor de beeldvorming, kunnen namelijk wel onderzocht worden; verschuivingen in vertalingen, die een bepalende invloed kunnen hebben op de manier waarop een tekst gelezen wordt, kunnen min of meer objectief worden vastgesteld door de vergelijking te maken met de brontekst.

De vergelijking tussen bron- en doelteksten is natuurlijk niet voor ieder receptieonderzoek even belangrijk. Ten eerste is deze vergelijking vooral aan de orde in het geval van een auteur die door het gros van een receptiegemeenschap slechts gelezen kan worden via vertalingen. Voor een schrijver als Proust is dat niet het geval, aangezien die in ons taalgebied ook op grote schaal in het origineel wordt gelezen. Daarom is het best mogelijk dat, zoals Weststeijn meent, ‘de komende vertaling van A la recherche du temps perdu het bestaande beeld van Proust niet zal wijzigen’.[14] Ten tweede is het zo dat hoe meer adequate vertalingen er in omloop raken, hoe meer correcties en nuances er kunnen worden aangebracht in de beeldvorming van een auteur. Vanzelfsprekend is het beeld dat we van een schrijver hebben in een periode dat de weinige beschikbare vertalingen gekenmerkt worden door belangwekkende verschuivingen in veel grotere mate afhankelijk van specifieke vertaalkeuzes, dan wanneer generatie na generatie van nieuwe vertalingen het licht hebben gezien. In dat opzicht leveren De broers Karamazov van Arthur Langeveld en Duivels van Hans Boland allicht geen radicaal nieuw Dostojevski-beeld op. Toch hebben deze vertalingen wel een belangrijke nuance aangebracht: terwijl Langeveld er veel meer dan zijn voorgangers naar streeft om de polyfone schrijfstijl van Dostojevski te reproduceren, rehabiliteert Boland als geen ander Dostojevski als (soms bijzonder platvloerse) humorist. Ten derde is het natuurlijk ook zo dat niet iedere vertaalde schrijver in dezelfde mate het object is van manipulatie. Het is perfect denkbaar dat de vertalingen van een schrijver dermate adequaat zijn, dat min of meer hetzelfde beeld ontstaat als wanneer hij zonder de bemiddeling van vertalingen wordt geconsumeerd. In zo’n geval zal vertaalwetenschappelijk onderzoek geen openbarende resultaten opleveren. Alleen mag je dat als literatuurhistoricus niet aannemen voor zoete koek zonder het eerst geverifieerd te hebben – en van zodra je dat doet, ben je met vertaalwetenschap bezig.

Volgens mij is het voor een literatuurhistoricus niet enkel nuttig, maar noodzakelijk om bij het uitpluizen van een receptie behalve een licht te werpen op de literaire kritiek en de institutionele actoren ook aandacht te besteden aan wat er echt gerecipieerd werd – in het geval van een vertaalde schrijver zijn dat niet de originele teksten, maar de vertalingen. Al was het maar omdat de verschuivingen waardoor vertalingen gekenmerkt worden iets vertellen over de normen van de receptiegemeenschap, moet tenminste een poging ondernomen worden om enkele essentiële vertaalwetenschappelijke vragen te beantwoorden. Het gaat hier niet om de normatieve vragen welke ‘fouten’ gemaakt zijn of in hoeverre deze of gene vertaler ‘capabel’ was (want zoveel zegt dat niet over de receptie), maar wel, om de woorden van Kogut te gebruiken: ‘Was wurde wann, warum, wie übersetzt, und warum wurde es so übersetzt?’[15] Als aanvulling daarop kan gereflecteerd worden over de mogelijke gevolgen van de vastgestelde verschuivingen voor het beeld dat men zich van een schrijver kan vormen, al blijft dat – toegegeven – altijd enigszins speculatief.

[Verschenen in Filter. Tijdschrift over vertalen. 2013, 20:1. pp. 66-72.]

Noten


[1] Mijn cursivering. Willem G. Weststeijn, ‘Recensie van Pieter Boulogne, Het temmen van de Scyth. De vroege Nederlandse receptie van F.M. Dostoevskij’, in: Filter, tijdschrift over vertalen. 19: 4. 2012. p. 49-55.  p. 55

[2] Ibidem.

[3] Theo Hermans. ‘Sprekend ’n vertaling’, in: Naaijkens, Ton et al. (red.). 2004. Denken over vertalen. Tekstboek vertaalwetenschap. Nijmegen: Vantilt. p. 191-196. p.191

[4] Jan Romein. Dostojewskij in de Westersche Kritiek. Een hoofdstuk uit de geschiedenis van den literairen roem. Haarlem: Tjeenk Willink & Zoon. 1924.

[5] De hieronder beschreven en vele andere verschuivingen worden uitgebreid behandeld in: Pieter Boulogne. Het temmen van de Scyth. De vroege Nederlandse receptie van F.M. Dostoevskij. Amsterdam: Pegasus. 2011. [Pegasus Oost-Europese Studies 17]

[6] Dirk Coster. ‘Antwoorden op de Dostojevsky-enquête’, in: De stem. Jaargang 1. Deel 2. 1922 Arnhem: Van Loghum. p. 1057-1107. p. 1062, p. 1065.

[7]  Joseph Frank. Dostoevsky. The Stir of Liberation. 1860-1865. Princeton: Princeton University Press. 1986. p. 310-347.

[8] Ely Halpérine-Kaminsky. ‘Comment on a dû traduire Dostoïevsky’, in: Dostoïevsky, Th. L’esprit souterrain. Paris: Plon. 1929. p. i-xxviii. p. xxviii.

[9] Dat Schuld en boete (1885) een adequate vertaling is, zoals Weststeijn (p. 55) schrijft, gaat dus enkel op voor het macrostructurele niveau.

[10] Wilhelm Henckel. ‘Vorwort des Übersetzers’, in: Dostojewskij, F.M. Raskolnikow. Erster Band. Leipzig: Friedrich. 1882. p. v-viii. p. vii-viii),

[11] Pieter Boulogne. ‘Europe’s Conquest of the Russian Novel. The Pivotal role of France and Germany’, te verschijnen in: IberoSlavica, A Peer-Reviewed Yearbook of the International Society for Iberian-Slavonic Studies. Special Issue: Translation in Iberian-Slavonic Exchange. 2013.

[12] Halpérine-Kaminsky, p. ix

[13] Dit als antwoord op de vraag van Weststeijn (p. 55): ‘Maar hoe zit dat dan met een schrijver (zoals Dostojevski) die door verschillende vertalers op heel verschillende manieren werd vertaald, in het geval van Schuld en boete adequaat op grond van de Duitse vertaling, in het geval van De gebroeders Karamazow hoogst inadequaat op grond van slechte Franse vertalingen.’ Overigens is Halpérine-Kaminsky met verve geslaagd in zijn opzet om de cultuurbarrière te overbruggen en in dat opzicht is het anachronistisch om zijn adaptaties uitgaande van de hedendaagse vertaalnormen ‘slecht’ te noemen. Van de Franse vertaler werd in de jaren 1880 niet perse verwacht een brontekstgetrouwe vertaling, maar vooral een leesbaar boek af te leveren.

[14] Weststeijn, p. 55.

[15] Marina Kogut. Dostoevskij auf Deutsch. Vergleichende Analyse fünf deutscher Übersetzungen des Romans Besy. Frankfurt am Main: Peter Lang. 2009. p. 205.

Getagged , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , ,

Critici over Het temmen van de Scyth

Boulogne, Pieter. 2011. Het temmen van de Scyth. De vroege Nederlandse receptie van F.M. Dostoevskij. Pegasus Oost-Europese Studies 17. Amsterdam: Uitgeverij Pegasus. 770 p. ISBN 978 90 6143 356 9.

  • Net verschenen: recensie van Orsolya Varga in Internationale Neerlandistiek. (2013, Nr. 3, pp. 277-280):

“Boulogne verricht systematisch onderzoek naar vertalingen en hun cultureel-historische omstandigheden; in zijn werk komen vertaalwetenschap en literatuurwetenschap (in het bijzonder receptiestudies) bij elkaar. […]

De auteur gebruikt een imposant aantal bronnen, maakt een vergelijking tussen de internationale en Nederlandse canonisering, en bespreekt alle Nederlandse vertalingen van voor de Eerste Wereldoorlog in hun publicatiecontext. […]

Het vierde hoofdstuk, ‘De vertalingen’ […] vormt de kern van het onderzoek. Bij de vertaalwetenschappelijke analyse gebruikt Boulogne de modellen van Toury (descriptieve vertaalwetenschap), Genette (semiotiek) en Leerssen (imagologie). […] Alle mogelijke aspecten van de vertalingen komen aan bod: de genealogie, de periteksten, de titelpagina, het voorwoord, de macrostructurele dimensie. Vervolgens worden de teksten ook op microtekstueel niveau bekeken: couleur locale, persoonsnamen, aanspreekvormen, realia, linguïstische context, intertekstualiteit, heterolinguïsme, afwijkend taalgebruik, spot met etnische minderheden. Elk onderwerp wordt nauwkeurig onder de loep genomen. […]

In een bijzonder waardevol deel van dit hoofdstuk [IV. De vertalingen] over de spot met etnische minderheden en buitenlanders (pp. 638-692) dwaalt de auteur wat af van de vertalingen, en neemt een bepaald aspect van de werken van Dostojevski onder de loep. Het is als het ware een uitputtende studie oevr Dostojevski’s xenofobie en de germanofobie in het bijzonder, die zonder meer als een aparte essay gepubliceerd zou kunnen worden. Deze imposante studie wordt in een historisch kader geplaatst, en schetst een beeld van de Duitser en de buitenlander in de Russische folklore, en in de literatuur vanaf Fonvizin over Puskin tot Gogol. Boulogne bewijst hiermee dat zijn onderwerp veel meer inhoudt dan gedacht. Het omvat niet alleen kennis van het werk van Dostojevski, maar ook van de Franse en Duitse literatuurbeschouwing van die tijd, de Franse en Duitse vertalingen, en de hele Russische literatuur en geschiedenis. […]

Boulogne ontwikkelt een originele en erg bruikbare vertaalwetenschappelijke methodiek die als voorbeeld zou kunnen dienen voor verder onderzoek. Hij laat zien dat vertaalwetenschap een belangrijke bijdrage levert aan de receptiewetenschap. Het zou interessant zijn als iemand ook de latere receptie van Dostojevski zou kunnen vergelijken met de vroegere ontvangst, en ook de latere vertalingen zou kunnen onderzoeken wat aanvaardbaarheid versus adequaatheid betreft – dit alles met dezelfde deskundigheid en nauwkeurigheid als de auteur van deze imposante studie.”

Klik om hier om de volledige recensie van O. Varga te lezen.

  • Mathijs Sanders in Spiegel der Letteren. Tijdschrift voor Nederlandse Literatuurgeschiedenis en voor Literatuurwetenschap (2012, Nr. 3, pp. 381-384):

“Op 21 mei 2011 promoveerde de slavist Pieter Boulogne aan de KU Leuven op een vuistdikke studie naar de vroege receptie van het werk van Fëdor Dostoevskij in Nederland. De handelsuitgave verscheen nog datzelfde jaar in de reeks ‘Oost-Europese Studies’ van de Amsterdamse uitgeverij Pegasus. Deze wetenschappelijke reeks, waarin tussen 2003 en 2012 twintig delen zijn verschenen, vormt een overtuigend bewijs van de vitaliteit van de slavistiek in de Lage Landen en van het belang dat inzichten die binnen dat domein worden ontwikkeld kunnen hebben voor de geesteswetenschappen in bredere zin. Dat geldt in het bijzonder voor het proefschrift van Boulogne, dat zich op het snijpunt beweegt van slavistiek, neerlandistiek, literatuur- en vertaalwetenschap. […]

Via de polysysteemtheorie ontsnapt Boulogne aan enkele beperkingen van het traditionele receptieonderzoek. Terwijl dat onderzoek vaak niet verder kwam dan het inventariseren en beschrijven van bronnen, worden deze door Boulogne telkens beschouwd in hun uiteenlopende literaire en extraliteraire contexten. Bovendien stelt dit theoretisch denkkraam hem in staat om de receptie van Dostoevskij in Nederland te interpreteren in relatie tot de ontvangst en vertalingen van ‘de Scyth’ in de dominante naburige systemen Duitsland en Frankrijk. […]

Boulogne beschrijft zeer gedetailleerd de dynamiek en verwevenheid van de Duitse en Franse receptie, de belangrijkste actoren (critici, uitgevers, vertalers) en instituties van de ruimere literaire en culturele context van die receptie. Dankzij deze contextualisering bevat het boek waardevolle inzichten in onder meer het naturalisme in Duitsland, de cruciale rol van de Franse katholieke diplomaat burggraaf Eugène-Melchior de Vogüé (wiens spraakmakende boek Le roman russe uit 1886 ook invloed uitoefende buiten Frankrijk en dan vooral in Duitsland) en het internationale succes van een westers georiënteerde schrijver als Turgenev (in menig opzicht de rivaal en tegenvoeter van Dostoevskij). Met samenvattende en synthetiserende paragrafen voorkomt Boulogne dat zijn lezers verdrinken in de minutieuze, soms encyclopedische maar altijd onderhoudende beschrijvingen. Wat goed uit de verf komt is hoe de receptie van Dostoevskij werd gestuurd door een voortdurend proces van collectieve beeldvorming in bredere zin, waarbij individuele critici en vertalers hun visie op elkaar afstemden of juist tegen elkaar uitspeelden. […]

Boulognes analyse van de Nederlandse receptie overtuigt, al zijn sommige conclusies moeilijk te onderbouwen. […]

Dit hoofdstuk [Hoofdstuk IV. De vertalingen] is in letterlijke zin voorbeeldig. Met behulp van een combinatie van inzichten uit de descriptieve vertaalwetenschap (vooral Toury’s onderzoek naar normatieve regulering), de semiotiek (in het bijzonder Genettes theorie over parateksten) en de imagologie (Leerssen) worden zowel macrostructurele en microtekstuele aspecten van de vertalingen beschreven en geïnterpreteerd. […]

De ‘eigenzinnige bezweerder van de morele chaos’ (p. 725) moest in Nederland wachten tot na de Grote Oorlog. Het is te hopen dat ook die latere receptie en vertaalgeschiedenis nog eens worden beschreven met dezelfde deskundigheid en accuratesse als die welke Boulogne aan de dag legt in deze indrukwekkende studie.”

Klik hier om de volledige recensie van M. Sanders te lezen.

  • Willem Weststeijn in Filter, tijdschrift over vertalen (2012, Nr. 4, p. 49-55):

“De massieve studie van Pieter Boulogne […] richt zich op een niet erg courant onderwerp van de vertaalwetenschap: de vertalingen van het werk van een schrijver gedurende een bepaalde periode en in een bepaald taalgebied. […] Systematisch onderzoek naar wat er allemaal van een schrijver is vertaald en hoe dat is gebeurd, is nogal zeldzaam. Alleen al daarom is Boulognes boek de moeite waard. Het laat zien hoe zulk een onderwerp kan worden aangepakt en wat het oplevert: anders dan bij de bespreking van een aparte vertaling gaat het niet alleen om vertaalproblemen en vertaalstrategieën, maar komen, veel breder, ook cultureel-historische omstandigheden aan de orde en wordt een relatie gelegd tussen vertalingen en de tijd waarin de vertalingen tot stand komen. Vertaalwetenschap en receptiewetenschap komen zo op een interessante manier bij elkaar. Je zou zelfs kunnen spreken van een symbiose. […]

Vertaalwetenschap is niet cruciaal voor de receptiewetenschap, maar kan die wel in belangrijke mate ondersteunen. Boulogne is erin geslaagd dat te laten zien; zijn voorbeeld verdient navolging.”

Klik hier om de volledige recensie van W. Weststeijn te lezen. Lees hier mijn reactie op de vraagtekens die W. Weststeijn plaatst bij de noodzaak van vertaalstudies in receptieonderzoek.

  • Irina Michajlova in Новое литерятурное  обозрение [Novoje Literatoernoje Obozrenie] (2012, Nr. 3, p. 403-406):

“Работа […] дает широкую и многогранную панораму восприятия произведений Достоевского в Нидерландах и Фландрии на рубеже XIX-XX вв. […]

Сопоставив нидерландские переводы с исходными русскими текстами, П. Булонь обнаружил весьма значительные расхождения. […] П. Булонь обнаруживает, что эти изменения носят системный характер и преследуют одну цель: адаптировать русского писателя к ожиданиям западноевропейских читателей, упростить чтение, сделать его более занимательным. Отсюда ­– название книги П. Булоня, основанное на игре с цитатой о Достоевском из знаменитой книги Эжена Мельхиора де Вогюэ «Русский роман» (1886): «Вот грядет скиф, истинный скиф, который перевернет все наши интеллектуальные привычки». […]

Читая «Укрощение скифа», слышишь как бы два голоса автора: голос объективного ученого-филолога и голос влюбленного в русскую литературу и художественно одаренного писателя, эмоционально вжившегося в изображаемых им персонажей, сумевшего подметить в каждом из них нечто уникальное и изложить свои наблюдения живым и афористичным языком.”

[Dit onderzoek […] biedt een breed en veelzijdig panorama op de ontvangst van Dostojevski’s werken in Nederland en Vlaanderen op de grens van de 19e en 20e eeuw. […]

Op basis van een vergelijking van de Nederlandse vertalingen met de Russische bronteksten heeft P. Boulogne uiterst belangwekkende afwijkingen ontdekt. […] P. Boulogne stelt vast dat deze verschuivingen een systematisch karakter hebben en gericht zijn op één doel: het aanpassen van de Russische schrijver aan de verwachtingen van de West-Europese lezers, de lectuur vereenvoudigen en hem onderhoudender maken. Vandaar de titel van het boek van P. Boulogne, dat een woordspel bevat met een citaat over Dostojevski uit het beroemde boek van Eugène-Melchior de Vogüé Le roman russe (1886): ‘Voici venir le Scyth, le vrai Scyth, qui va révolutionner toutes nos habitudes intelectuelles’. […]

Bij het lezen van Het temmen van de Scyth hoor je als het ware twee auteursstemmen: de stem van de objectieve filoloog en de stem van een op de Russische literatuur verliefde, artistiek begiftigde schrijver, die zich inleeft in de door hem afgebeelde personages, die in ieder van hen iets unieks bespeurt en die zijn observaties uiteenzet in een levendige en aforistische taal.]

Klik hier om de volledige recensie van I. Michajlova te lezen.

  • Jooris Van Hulle in De leeswolf (2012, Nr. 1, p. 28):

“Boulogne bespreekt zorgvuldig en uitvoerig de vertalingen (vaak uit tweede hand, uit het Frans of het Duits) van Dostoevskij’s werken en de reacties die erop volgen. Interessant is daarbij dat hij de kritiek ook in een internationale context situeert. […] Pieter Boulognes boek [770 p.] is niet langdradig. Zijn opzet was: ‘dat wie de moed en het geduld opbrengt om deze geschiedenis te doorworstelen beloond wordt met inzicht in de vroege Nederlandse receptie van Dostoevskij’. Daarin is hij met verve geslaagd.”

  • Uit het syntheseverslag van de doctoraatsjury (2011):

“Het proefschrift van Pieter Boulogne is een pionierswerk dat de schaarse bestaande inzichten in de vroege Nederlandse receptie van FM Dostoevskij niet alleen substantieel aanvult maar ook grondig bijstelt.”

“Wie zich in het algemeen bezig houdt met receptie van literatuur en vertaalonderzoek zal profijt hebben van Boulognes werk: zijn uitvoerige, uiterst gedetailleerde behandeling van het gekozen onderwerp, waarbij bestudering van feitenmateriaal is ingebed in zinvolle theorievorming, kan als voorbeeld dienen voor een geslaagde receptiestudie.”

Getagged , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , ,