Vladimir Makanin: Asan

Als 23ste titel van de serie Oorlogsdomein, die geheel in het teken staat van één van de meest verwerpelijke, maar ook meest menselijke bezigheden, brengt uitgeverij De arbeiderspers Asan van de Russische schrijver Vladimir Makanin uit. Op het eerste gezicht is dit plezierig nieuws voor de liefhebbers van de Russische literatuur – Makanin is immers één van haar meest vooraanstaande nog levende coryfeeën, die bovendien bekend staat om zijn subtiele gevoel voor humor. Bij nader inzien valt er aan dit boek weinig plezier te beleven.

Asan heeft in Rusland behoorlijk wat stof doen opwaaien. Het boek behandelt wat de achillespees van de russofilie is (of toch tenminste zou moeten zijn): de oorlog in Tsjetsjenië. Het gaat niet over de veldslagen, maar over de mens in de oorlog. Eerder al schreef Makanin hierover het kortverhaal De gevangene van de Kaukasus, met een knipoog naar het gelijkaardige verhaal van Lev Tolstoj. Hierin wordt een Russische soldaat verliefd op een Tsjetsjeen, die hij uiteindelijk toch naar de andere wereld helpt. In Asan wordt het thema van de Tsjetsjeense oorlog vanuit een totaal ander perspectief benaderd. Het is de stream of consiousness van de egoïstische, maar niet antipathieke majoor Zjilin – een naamgenoot van het hoofdpersonage van het genoemde kortverhaal van Tolstoj, maar deze verwijzing wordt niet verder uitgewerkt. Hij verrijkt zich door brandstof te transporteren en te verkopen aan wie het kan betalen – of het nu federale troepen zijn of Tsjetsjenen. Hij begrijpt dat het in oorlog om niets draait, behalve om geld. Hij heeft zich goed weten aan te passen aan de wereld van ontvoeringen, verkrachtingen, afrekeningen, lijkenhandel, slavernij en verraad, maar slaagt er niet in zijn leven te behouden.

Nu is Makanin niet de enige schrijver in Rusland die niet in een grote boog rond het thema van de Tsjetjeense oorlog heenloopt, maar hij is wel de enige die er een werk over gepubliceerd krijgt en daarbij ook nog in de prijzen valt: in 2008 werd Asan bekroond met de prijs ‘Groot boek’. De lezende Russen reageerden verdeeld. Zoals te verwachten, waren er heel wat die de schrijver versleten voor nestbevuiler, omdat er in het boek geen enkele poging ondernomen wordt om de campagne te rechtvaardigen of op te smukken. Gelijkaardige reacties oogstte de vermoorde journaliste Anna Politkovskaja met haar veldonderzoek: een teleurstellend groot aantal Russen vond dat ze teveel mekkerde over wat misliep, in plaats van ook eens te kijken naar de verwezelijkingen van het regime.

Er waren er echter ook die Makanin met scherpere argumenten te lijf gingen. Een van de meest interessante aanvallen was afkomstig van Arkadi Babtsjenko, die zelf enkele sterke verhalen over Tsjetsjenië op zijn naam heeft staan – zoals het in het Nederlands vertaalde De kleur van de oorlog. Met  onverholen trots over zijn eigen militaire expertise verwijt hij Makanin, die aan de oorlog niet zelf heeft deelgenomen, dat het beschrevene niet strookt met wat werkelijk voorgevallen is. Het is een nogal flauw verwijt, dat Makanin terecht van de hand deed als misplaatst. Inderdaad voldoet geen enkel literair werk aan de eis van getrouwheid aan de historische realiteit. Het is de schrijver dan ook niet te doen om de vraag wat er precies gebeurd is, maar wel om de waarheid van de oorlog. Ook wat dat betreft was Babtsjenko echter ontevreden over Asan: de verdierlijking van de soldaten zou onvoldoende aan bod komen. Zo vindt hij het psychologisch onjuist dat het hoofdpersonage in staat blijft om schoonheid te appreciëren. Inderdaad blijft majoor Zjilin mens. Hij voelt zelfs medelijden met zijn troepen, al probeert hij deze gevoelens te onderdrukken: ‘Ik maakte net aanstalten om naar het veldje te gaan en mijn vrouw te bellen maar betrapte me erop dat ik niet aan mijn familie, niet aan ons dacht. Niet aan mijn dochtertje en mijn vrouw maar aan die schizoïde gabbers in Zimins onbetrouwbare colonne. Ik maakte me zorgen over hen. Ik besefte ineens tot mijn verbazing dat mijn hart ineenkromp. Asjemenou! Ik dacht net zoveel aan vreemden als aan mijn eigen familie. Dat mag niet, majoor, schold ik mezelf uit.’

Het is moeilijk te zeggen of het komt door de door Babtsjenko aangewezen zwakten, maar als literair werk is Asan niet overtuigend. De lezer moet zichzelf bijna met de zweep bedreigen om nog eens een paar hoofdstukjes te lezen. Terwijl ander proza van Makanin bekoort door prachtige beeldspraak, is dit boek geschreven in een soms stroeve stijl. Dat het zich zo moeilijk laat lezen komt wellicht ook deels doordat het beschreven universum één van de meest onaangename plekken op dit ondermaanse is. Daarbij zijn de eilandjes om uit te rusten van de lelijkheid in dit boek zeer schaars. Nochtans had Makanin van zijn Tolstoj kunnen leren dat wanneer je een ernstig boek over oorlog schrijft, je ten behoeve van de lezer zo nu en dan ook wat vrede moet aanreiken.

[Gepubliceerd in De leeswolf]