Deze zomer verschijnt bij uitgeverij Leesmagazijn, die ook Alles is slecht van Kirill Medvedev uitgaf, mijn vertaling uit het Russisch van Vsevolod Petrovs De Manon Lescaut van Tourdeille. Kroniek van een liefde.
Het is een novelle over een arts die tijdens de Tweede Wereldoorlog is tewerkgesteld in een sanitaire trein van het Rode Leger. Hij maakt van de oorlog in volle Stalintijd gebruik om zijn eigen persoonlijke idylle te creëren. Dat doet hij door weg te vluchten in de achttiende eeuw. En ook in zijn verliefdheid op de kokette zuster Vera Moechina, die hij aanziet voor de reïncarnatie van het Franse personage Manon Lescaut.
De Manon Lescaut van Tourdeille werd kort na de Tweede Wereldoorlog geschreven, naar alle waarschijnlijkheid in 1946. De auteur, een gevierd kunsthistoricus, heeft het nooit ter publicatie aangeboden. Hij zag in dat de kloof met de officiële Sovjetliteratuur onoverbrugbaar was. Na zestig jaar in de lade gelegen te hebben, werd De Manon Lescaut van Tourdeille in Rusland ontdekt. Naar aanleiding van de publicatie roemde de emigré Oleg Joerev de novelle als ‘een sleutel tot het raadsel van de Russische cultuurgeschiedenis’. Wat hij daarmee bedoelt, lees je in het nawoord.
Bij wijze van voorsmaakje op de novelle, krijg je hier eerste regels:
Ik lag op een slaapbank, eigenlijk een brits, die in onze verwarmde wagon geïnstalleerd was. Links was er een muur, rechts lag mijn kameraad, Aslamazjan, gedetacheerd aan het militair hospitaal, net als ik. Achter hem lagen twee vrouwelijke artsen, en daarachter Levit, een apotheker. Aan de overzijde stonden dezelfde britsen, waarop ook lichamen lagen.
Beneden, onder de britsen, leefden de zusters. Dat waren ruwe meiden, voor het grootste deel achttien à twintig jaar oud. Ze kibbelden luid met elkaar en zochten ruzie met de bewoners van boven. Dan grepen ze een gitaar en in koor zongen ze alle mogelijke liederen. Op de stations knoopten ze bliksemsnelle romances aan met militairen van tegemoetkomende echelons.
Van bovenaf had ik een goed zicht op het midden van de wagon, waar het leven soepel zijn gangetje ging. Daar stond een ijzeren kachel, en allen dromden er rond samen met keteltjes. Daar lagen ook stapels brandhout, die tegelijk dienden als stoelen. Precies daar begonnen de ruzies. Iemand die naar zijn brits vertrokken was gold als afvallig van het strijdtoneel – verder dan dat viel niet weg te gaan. Als de weggegane zweeg en stil lag, dan beschouwde men hem min of meer als afwezig. Er kon zelfs op hem gefoeterd worden, zoals achter iemands rug. Daar werd geen aanstoot aan genomen. Ook om zich te verzoenen kwam men tevoorschijn bij de kachel: hier was de enige levende brandende stip in de enorme en doodse ruimte van vorst en sneeuw.
Ik lag op een slaapbank, eigenlijk een brits, die in onze verwarmde wagon geïnstalleerd was. Links was er een muur, rechts lag mijn kameraad, Aslamazjan, gedetacheerd aan het militair hospitaal, net als ik. Achter hem lagen twee vrouwelijke artsen, en daarachter Levit, een apotheker. Aan de overzijde stonden dezelfde britsen, waarop ook lichamen lagen.
Onder de titel Minoes, Minnie, Minu en andere katse streken heeft de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek in de reeks Lage Landen Studies bij Academia Press een bundel uitgebracht die gewijd is aan de internationale receptie van Annie M.G. Schmidts Minoes.
Ik sluit de bundel af met het artikel “‘De geschiedenis van een opmerkelijke metamorfose’: Minoes als Russische femme fatale” (pp. 171-193), over de Russische gedaante van Minoes. Centraal daarin staat de vraag in hoeverre het feministisch potentieel van Schmidts geesteskind overeind blijft in post-Sovjet-Rusland. Gezien de barbie-achtige make-over die de knullige Minoes van de Russische illustrator kreeg, ligt dat niet zo voor de hand.
This article deals with the Russian translation of the famous children’s book Minoes by Annie M.G. Schmidt. The point of departure is the observation that a recent opinion piece in a Flemish newspaper describes this fairytale as an antidote against the mass production pink princesses pop culture that shapes the female image of young girls. This leads to the central research question: to what extent is the feminist interpretation of Minoes privileged by the translation strategies used to render it into Russian?
Doing Double Dutch is the beautiful title of a freshly published volume, edited by Elke Brems, Orsolya Réthelyi and Ton van Kalmthout, about the international circulation of literature from the Low Countries.
It is an attempt to explain what is so surprising about the international success of the novel by Verhulst and its screen adaptation by Felix van Groeningen. For that, we even had to explain the meaning of the so-called ‘anal triangle’, the geographical area between the Flemish municipalities Reet, Aartselaar and Kontich, to an international scholarly audience.